Christen zijn als je rijk bent

In mijn jeugd las ik graag de moppenboeken van Max Tailleur. We hadden een hele reeks in huis. Bij tijd en wijle komen er nog grappen boven. Nu ook weer, bij het schrijven van dit artikel over geloof en rijkdom. Ik herinner mij een plaatje van twee rabbijnen die op het Sint Pietersplein in Rome staan en een stoet met limousines met allemaal kardinalen het plein op zien rijden. Zeggen ze tegen elkaar: ‘En dan te bedenken dat het allemaal begon met een ezeltje!’

Ziedaar in een notendop het probleem. Naar de eerste intuïtie kan het niet samengaan: christelijk geloof en het hebben van vele goederen. Rijkdom is altijd geproblematiseerd. 

Te denken valt aan de ontmoeting van Jezus met de rijke jongeling (Marcus 10:17-31), waarbij het tweede antwoord van Jezus op de vraag hoe hij het eeuwige leven kan krijgen, hem rauw op z’n dak valt: ‘Er is nog één ding dat je moet doen. Ga naar huis, verkoop alles wat je hebt en geef het geld aan de armen’. Somber vertrekt de man: ‘want hij was heel rijk’. In het vervolg legt Jezus uit dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke om in Gods nieuwe wereld te komen. 

Te harde boodschap?

Tweeduizend jaar lang zijn theologen al bezig om deze zeer absolute tekst telkens opnieuw te verklaren en te proberen tot de conclusie te komen dat er niet staat wat er staat. De boodschap is te hard voor het hedendaagse middleclass geregeerde christendom van de mainstream kerken in Nederland. 

Er zijn creatieve exegetische oplossingen gevonden. Zo zou het oog van de naald een aanduiding zijn van een klein poortje in de stadsmuur van Jeruzalem, waardoor bepakte en bezakte kamelen de stad niet binnen konden komen. Pas bij het afleggen van de bagage zou het goed komen. Jammer is dat de eerste vermelding van een dergelijk poortje laat-middeleeuws is en dus niet in de buurt komt van historische waarschijnlijkheid. Het is in elk geval een ongeloofwaardige oplossing, waar het direct de ernst en de scherpte van de woorden van Jezus zou ondermijnen. 

Een meer geloofwaardige poging om dit soort teksten in een nieuw licht te plaatsen, wordt geboden door de exegetische methode die de Sitz im Leben van een bijbeltekst centraal stelt. Hier gaat het kort gezegd om de sociale, maatschappelijke en liturgische achtergrond van bijbelteksten en de manier waarop zij konden functioneren in de eerste kringen waarin zij ontstonden. 

In die lijn doordenkend wordt het lastig om het onderscheid te maken tussen zaken die als vanzelfsprekend bij de achtergrond van de schrijvers behoorden en de werkelijke woorden van Jezus. Zonder twijfel zijn de evangeliën ontstaan in een sociale omgeving van have-nots die het aanbreken van het Koninkrijk op zeer korte termijn verwachtten en daarom weinig waarde zullen hebben toegekend aan het vergaren van maatschappelijke welvaart. Zeer begrijpelijk dat dat teksten oplevert die rijkdom in een verdacht perspectief plaatsen. 

Een gelovig probleem met het gevoel dat rijkdom verdacht is

Overigens is dat natuurlijk niet het enige wat in bijbelteksten te vinden is. De vraag mag gesteld worden of de eerste christelijke gemeente wel zo ‘communistisch’ georganiseerd was als in Handelingen 4 en 5 wordt gesuggereerd, waar gelovigen alles zouden delen. De brieven van Paulus laten zien dat arm en rijk nog steeds een issue is – bijvoorbeeld in de wijze waarop de eucharistie gehouden wordt – al beklemtoont hij natuurlijk dat er in Christus geen werkelijk verschil tussen arm en rijk meer kan zijn. 

Kortom: het is een gelovig probleem van alle tijden en plaatsen, waarin gemakkelijke oplossingen niet bestaan. Een probleem waarbij een gevoel heerst dat rijkdom verdacht is, maar waarbij verschillen in rijkdom, net als overal in het ondermaanse, blijven voorkomen.

Bontjassenkerk

In 2016 schreef de freelance journalist Willem Pekelder een drieluik van portretten van kerkelijke gemeenten in Nederland die zich niet richten op de onderkant van de samenleving, maar die nadrukkelijk een elitaire doelgroep hebben. ‘De kerk is voor iedereen, maar sommige kerken lijken vooral te worden bezocht door een kleine elite.’ Het ging om de remonstrantse gemeente in Rotterdam, de protestantse gemeente in Bloemendaal/Overveen en de Thomaskerk in Amsterdam. De journalist probeerde met deze artikelen een correctie te geven op het beeld van de actuele kerk in Nederland, dat zich alleen richt op de onderkant van de samenleving. Zou ook de elite het Evangelie niet nodig hebben?

Zelf werd ik met collega dr. Christiane Berkvens-Stevelinck geïnterviewd. In een zekere zin was het op eieren lopen. Het is in de kerkelijke kring nu eenmaal niet breed gewaardeerd om te vertellen dat je een kerkgenootschap bent, dat zich richt op een hoger opgeleid gedeelte van de samenleving. Het Evangelie is er toch voor iedereen? 

Binnen de Remonstrantse Broederschap is dat ongezocht wel de situatie geworden. Dit kleine, vrijzinnige kerkgenootschap was ontstaan in het begin van de zeventiende eeuw uit de godsdiensttwisten tijdens het Twaalfjarig Bestand. In 1619 werden navolgers van Jacobus Arminus (1559-1609) door de Synode van Dordrecht uit de grote Gereformeerde Kerk gezet. Zij richtten hun eigen kerk op en moesten als schuilkerk functioneren tot 1795. 

Daarna ontwikkelde zij zich opnieuw tot schuilkerk voor anderen die zich in de Nederlandse Hervormde Kerk niet meer thuis voelden toen deze kerk in het laatste derde van de negentiende eeuw veel orthodoxer werd. Duizenden moderne (vrijzinnige) hervormden verlieten hun kerk en werden remonstrant. Het kleine kerkgenootschap groeide van 2.700 leden in 1850 tot 12.000 in 1900. 

Daar wie van kerk veranderde niet direct kon rekenen op diaconale steun als er ellende zou plaatsvinden (werkloosheid, kinderen die wees werden en een beroep moesten doen op een weeshuis van de diaconie, ouden van dagen die in een kerkelijk georganiseerde oudeliedenhuis terecht wilden komen) waren het slechts de maatschappelijk hoger geplaatsen die over durfden te gaan. Zo ontstond een kerk die in Rotterdam in de volksmond bekend zou staan als de Bontjassenkerk. 

Tegenwoordig worden er natuurlijk geen bontjassen meer gedragen, maar hoe je het wendt of keert, nieuwe mensen passen best bij de reeds aanwezigen. Remonstranten zijn gemiddeld hoger opgeleid. Al bij de laatste volkstelling in 1971 bleek dat de Remonstrantse Broederschap het kerkgenootschap was met het hoogste percentage academici onder zijn leden. Het feit dat nieuwe leden worden uitgenodigd zelf hun geloofsbelijdenis te schrijven (en niet een bestaande tekst te ondertekenen) versterkt dat ook. Verder maakt dat, dat de preken een bepaald publiek veronderstellen: een publiek dat op de hoogte is van ontwikkelingen in de cultuur, in het bijzonder de literatuur en de wereld van de wetenschap.

Scherpstellen

Wat betekent dat nu voor het soort gelovigen dat op zondag bij mij in de kerk zit? Stellen zij andere vragen? Zijn het andere christenen? Hebben zij problemen met hun relatieve welvaart? Het grappige is dat ik in de dagelijkse praktijk niet veel herken van dergelijke impliciete zorgen. Alsof je geen goed christen kunt zijn als je rijk bent en aanzien hebt. 

Zelf zie ik het als een uitdaging om voor een heel specifieke doelgroep: hoger opgeleid, maatschappelijk welvarender dan gemiddeld (maar ook ouder) de vragen van het Evangelie scherp te stellen. Met al te eenvoudige antwoorden kom ik niet weg. Ik heb hoorders die nadrukkelijk bij het geloven ook ‘hun hele verstand’ willen gebruiken. Ik geloof dat het Evangelie er nadrukkelijk ook is voor mensen die met een wetenschappelijk wereldbeeld om zich heen kijken. Voor mensen die leiding geven of gegeven hebben aan de samenleving. Die hebben niet meer of minder, maar gewoon evenveel het Evangelie nodig, als verwoording van hun roeping in deze wereld. Als steun in de rug in een soms ingewikkeld bestaan. 

Van wie veel kan en heeft, mag veel verwacht worden

Waar ik wel in geloof, is dat elk mens een levensopdracht heeft om op de plaats waar hij of zij is gesteld gestalte te geven aan zijn roeping. Wie veel kan en veel heeft, van hem of haar mag veel verwacht worden. Zoals in de gelijkenis van de talenten. In die lijn past ook een publicatie uit 1982 van de remonstrantse theoloog L.J. van Holk (1893-1982): Elites: wat is er tegen? In dit essay breekt de schrijver een lans voor het eerherstel van de elite: een nadrukkelijke ‘de-nivelleringspoging’ en een belijdenis van geloof in superieure krachten en begaafde mensen’. Meer mogelijkheden geven meer verantwoordelijkheid. Deze benadering lijkt mij vruchtbaarder dan het doorgaan met rijkdom en mogelijkheden vooral te problematiseren. Kerken en theologen verjagen daarmee mensen die ook behoefte aan het Evangelie zouden (moeten?) hebben. 

Overigens past het in dit blad natuurlijk te constateren dat rijkdom en elite maar zeer relatieve begrippen zijn. In vergelijking met het werkveld van de Nederlandse Zendingsraad kan toch elke Nederlandse christen gerekend worden tot de financiële elite van deze wereld. En daarmee is ook iets gezegd over de verantwoordelijkheid van de lezer!

Noot

1 Verschenen in Trouw, 27 juli, 3 en 10 augustus 2016. Te raadplegen via de website www.willempekelder.nl.

— Tjaard Barnard is predikant van de Remonstrantse Gemeente Rotterdam.