Europa en Afrika: cultureel en missionair onderling afhankelijk

Op de recente ontmoeting van regeringsleiders van verschillende Europese en Afrikaanse landen die bijeenkwamen in Abidjan, Ivoorkust, werd intensief gesproken over het thema ‘migratie’, dat beide continenten, Europa en Afrika, bezighoudt. Als vanzelf ging de aandacht daarbij uit naar kolonisatie en neo-kolonisatie in Afrika.

Tijdens de bijeenkomst in Abidjan, 29 november 2017, werd vastgesteld dat meer dan een miljoen jonge Afrikaanse mensen, jongens en meisjes, hun thuisland verlieten, uitgestrekte woestijngebieden doorkruisten en de Middellandse Zee overstaken naar Europa. Sommigen om politieke redenen, anderen voor een primaire of aanvullende studie of gewoon om werk te zoeken. Velen bereikten hun bestemming niet eens, leden schipbreuk, verdronken in zee, werden gevangen gezet en als slaven gebruikt. 

Het probleem van de slavernij in Libië werd uitvoerig besproken. Veel Afrikaanse jongeren zouden hun land hebben verlaten vanwege overbevolking. Om de bevolkingsexplosie in Afrika te helpen beheersen, zo werd gesteld, is meer nodig dan een investering van veel dollars of euro’s. Een aantal Europese leiders kwam daarom met het volgende voorstel: invoering van gedwongen anticonceptie als enige afdoende maatregel om overbevolking in Afrika tegen te gaan. 

Dergelijke opmerkingen vielen bij de Afrikaanse leiders niet in goede aarde. Wat weten Europeanen over de leefwijze van jongeren in Afrika? En waarom reageren zij zo verontwaardigd over het lot van Afrikaanse jongeren die in Libië tot slaven worden gedegradeerd? Geven ze zich wel rekenschap van de discriminerende opmerkingen waar Afrikaanse migranten in Europa aan blootgesteld worden? Hoe zit het met het naleven van mensenrechten in Europa? Worden die ook niet geschonden als het gaat om sollicitatie- en promotiekansen van Afrikanen die al langer in Europa wonen? En het probleem van de slaven in Libië? Herinnert dat niet aan de tijd dat Europeanen zelf op beestachtige wijze met slaven omgingen?

Rampzalige gevolgen slavenhandel

En toen trok in de discussies de hele geschiedenis van de slavernij in vogelvlucht voorbij. Men bracht in herinnering dat reeds in de klassieke oudheid veel slaven gevangen en gekocht werden in Noord- en Oost-Afrika en dat zij ook toen dienden als arbeidskrachten op het gebied van productie, distributie en consumptie van goederen en diensten. 

De slavenhandel door de Arabieren in Oost-Afrika had stellig zeer barbaarse trekken. Ook de Portugezen zouden vanaf de zestiende eeuw in datzelfde gebied hun slaven hebben misbruikt om olifanten te achtervolgen om het ivoor te bemachtigen.1

Maar al vóór die tijd – vanaf de vijftiende en in de zestiende eeuw – zochten de Portugezen naar zeewegen langs de kusten van Afrika en vandaaruit naar landroutes tot diep in het hart van Afrika. Zo vonden zij toegang tot Ethiopië en later tot het koninkrijk van Congo. 

In het kielzog van de Portugese ontdekkingsreizigers zochten ook missionarissen hun weg in Afrika. Zij gingen veelal geruisloos mee in het beleid van de beleidsmakers om controle over menselijke gemeenschappen te krijgen. De Portugezen bleken slaven nodig te hebben voor het werk op hun plantages op het eiland Sao Tomé, niet ver voor de kust van Congo en later ook voor hun gebieden in Zuid-Amerika. Alle middelen werden blijkbaar geheiligd om aan de behoefte van slaven als arbeidskrachten te voldoen: intriges, complotten, moorden.2

Naast de Portugezen waren nadien ook de Britten, Fransen, Spanjaarden en Nederlanders bij de slavenhandel betrokken. Aan de westkust van Afrika werden verschillende buitenposten aangelegd om slaven onder te brengen, die vervolgens werden getransporteerd naar het Caribisch Gebied en naar Zuid- en later ook Noord-Amerika. Daar werden ze op slavenmarkten verkocht en gedwongen te werken voor de productie van basisgoederen voor de Europese markt.

De slavenhandel betekende niet alleen een groot verlies van potentieel aan Afrikaanse inwoners. Ze had ook rampzalige gevolgen voor de algemene toestand van het continent, zoals ooit Thos J. Johnson opmerkte: 

‘Om jonge mannen en vrouwen in boeien te slaan voordat ze naar de slavenschepen vertrokken, werden op bevel van Afrikaanse plaatselijke vorsten, mannen, vrouwen en kleine kinderen vermoord en hele dorpen platgebrand. Als gevolg hiervan was er een groeiend gevoel van ontevredenheid, ongenoegen, wantrouwen en angst werkzaam in grote delen van Afrika.’3

In dit verband sprak de bekende Kameroense historicus, theoloog en kunstenaar Engelbert Mveng in de jaren negentig over de Afrikaanse ‘antropologische armoede’. Volgens hem heeft de slavernij ook de essentie van de Afrikaanse cultuur, haar zelfbewustzijn en gevoel van eigenwaarde blijvend negatief beïnvloed.4

Kolonisatie en oorspronkelijke cultuur

Vervolgens kwam het probleem van de kolonisatie aan de orde. Aan het einde van de negentiende eeuw gingen Europese overheden ertoe over zich grote delen van Afrika als hun bezit toe te eigenen. In die tijd was het binnenland van Afrika grotendeels terra incognita voor Europeanen. Maar zij hadden goede kaarten van de kustgebieden van Afrika en ondernamen strooptochten naar het binnenland om zoveel mogelijk Afrikaanse territoria in bezit te krijgen. Dit ging vaak gepaard met militair geweld en zo werden de stammen aan hun gezag onderworpen.5 En dan begon het werven van mannen om dwangarbeid te verrichten voor de aanleg van wegen, spoorwegen en plantages om suiker, rubber en andere tropische producten te verbouwen voor de Europese markt.

Het was Sjoerd Rijpma die ontdekte dat de kolonisten van Oost-Afrika niet bepaald ingenomen waren met de producten die door de mensen zelf werden gekweekt, zoals sorghum en gierst. Die waren en zijn volgens Rijpma veel rijker aan vitamines dan de door Europeanen ingevoerde voedselproducten als cassave en maïs. Ook vond hij dat de Europese kolonisten niets begrepen van de oorspronkelijk gezonde Afrikaanse cultuur die leidde tot minder kinderziekten. Immers, omdat de moeder gedurende drie tot vier jaar borstvoeding gaf aan haar jongste spruit en in die periode geen seksuele contacten had, werd het aantal geboorten op een natuurlijke wijze beperkt.6

Christelijke missies

De uitbreiding van de missionaire beweging in Afrika wordt gemarkeerd met de publicatie in 1792 van het boek van William Carey over ‘het onderzoek naar de mogelijkheid voor de bekering van de heidenen’. Carey vatte zijn motieven als volgt samen: 

‘Iemand kan door medeleven ertoe kan worden gebracht actief te zijn in het zendingswerk. Hiervoor geldt: niet eerst je eigen levensbehoeften veilig stellen, maar bereid zijn om te lijden, ja zelfs je leven te geven voor de zaak van het Evangelie.’7

Volgens dit principe zijn er reeds vanaf het begin van de negentiende eeuw, dus in de pré-koloniale periode, verschillende missie-zendingsorganisaties in Afrika actief geweest. Te noemen zijn de Jamaicaanse en de Engelse Baptistenzending in Kameroen en het werk van de Baselerzending in Ghana.

Dit zendingswerk is in omvang geweldig toegenomen na de het begin van de Europese koloniale overheersing van Afrika. Zending was nu niet meer alleen gericht op evangelisatie, maar vooral ook op westers onderwijs en technische en landbouwkundige activiteiten. Dat was de nieuwe realiteit van de missie en zending in Afrika. Degene die deze missionaire omslag duidelijk heeft verwoord, was Theodor Oehler, de toenmalige algemeen secretaris van het zendingsgenootschap van Basel. Hij formuleerde zijn standpunt als volgt:

‘Er bestaat een verband tussen het koninkrijk van God en de wereldgeschiedenis: het koninkrijk van God is het doel van de wereldgeschiedenis. Hun heersers zijn instrumenten in de hand van God om dit doel te bereiken. De plaats van het koninkrijk van God wordt zichtbaar in het werk van de zending. De zending is er om de heidense religies te bestrijden en de godsdienst van het Europese christendom daar voor in de plaats te stellen.’8

Neokoloniale realiteit 

Het valt niet aan te nemen dat de missie en de zending door de tijd heen zich in deze visie van Oehler hebben herkend. Daarom lijkt het mij zinnig te verwijzen naar het recent gepubliceerde boek van Michel Lachenaud over de rooms-katholieke missie in Noord-Kameroen.9 Hij schrijft:

‘Wanneer je de complexe verbanden tussen kolonisatie en missionaire dynamiek in ogenschouw neemt, mag je niet verbaasd zijn over de manier waarop de koloniale autoriteiten de jonge christenen beschuldigen van het feit dat zij eerder de paters gehoorzamen dan te werken voor de koloniale overheid. Onze pastorale betrokkenheid voor vluchtende mensen komt voort uit het besef, dat als God dicht bij ons is, wij ook het goede nieuws aan de mensen om ons heen moeten doorgeven nauw met hen samen leven en werken. Wij vereren Jezus Christus niet als onze lieve Heer in de hemel, maar als de machtige Heer hier en nu met zijn boodschap van heil en vrede. Hij is de geneesheer die ons en Afrika van haar vele ziekten geneest.’10

Over ditzelfde thema schreef de Kameroense theoloog Jean-Marc Ela het volgende: 

‘De uitdaging voor de Kerk het geloof te verspreiden is niet de redding van ongelovigen. De taak waartoe God zijn volk oproept is de strijd voor volledige menselijkheid van mannen en vrouwen die misvormd zijn door de structuren van overheersing en onrecht. Je kunt God niet belijden zonder je zorgen te maken over ieder mens die zich onderdrukt voelt. In dit opzicht is Afrika misschien wel de plaats bij uitstek van de heilsopenbaring van de God van Jezus Christus.’11

Missie en zending in omgekeerde richting

Terwijl eerdere studies over het christendom in Afrika de nadruk legden op de rol van Europese zendelingen en missionarissen, wijzen huidige historici op de rol van Afrikaanse bekeerlingen, catechisten, vertalers en evangelisten. Hiermee bevestigen zij dat het de Afrikanen zelf zijn die het christelijk geloof interpreteren in het licht van hun eigen religieuze achtergrond en het zo tot hun eigen geloof maken. 

Wat betreft de situatie van Afrikaanse vluchtelingen en migranten in Europa vandaag zien wij dat mensen op verschillende manieren klaar staan om hun problemen aan te pakken. Maar wat doet de zending aan dit probleem? Wat staat haar te doen om de relatie tussen Europa en Afrika vandaag beter te begrijpen? 

We hebben te maken met vluchtelingen en migranten uit Afrika die hier hun eigen kerken stichten. Hun aanwezigheid in ons midden kan niet los worden gezien van het koloniale verleden, waarvan zij zeker nog de pijnlijke gevolgen dragen. Ook zijn ze de vernederingen niet vergeten die zij, hun voorouders, hun ouders en hun mensen hebben ondergaan tijdens de koloniale overheersing. 

Er is dus veel luisterbereidheid nodig om de boodschap te begrijpen die zij naar buiten brengen. Zou het niet kunnen zijn dat de evangelische inzet van deze nieuwe Europeanen de aanzet kan zijn voor een gemeenschappelijke zendingsopdracht in het Westen en wereldwijd? 

Noten

1 Sjoerd Rijpma, David Livingstone and the Myth of African Poverty: A Close Examination of his Writing in the Pre-Colonial Era, Leiden: Afrika-Studiecentrum, 2015, ..

2 Jaap van Slageren, Influences juives en Afrique. Repères historiques et discours idéologiques, Paris: Karthala, 2009, 161-176

3 Thos J. Johnson, Give a thought to Africa, Chicago: z.n., 1881, 78

4 Jaap van Slageren, a.w., 229

5 Jaap van Slageren, Les origines de l’Eglise Evangélique du Cameroun. Missions Européennes et christianisme autochtone, Leiden: Brill, 1972, 40

6 Sjoerd Rijpma, a.w., 489, 502, 509

7 William Carey, An Enquiry into the Obligations of Christians to use Means for the Conversion of the Heathens, London: The Carey Kingsgate Press Limited, 1792, 72, 73 

8 Jonas N. Dah, Missionary motivations and methods. A critical examination of the Basel Mission in Cameroon 1886-1914, Basel Mission, 1983, 82.

9 Michel Lachenaud, Révélations Africaines. Cameroun, terre d’Evangile, Paris: Les Editions du Cerf, 2017 

10 Michel Lachenaud, a.w., 34, 55, 78 

11 Jean-Marc Ela, Repenser la théologie africaine. Le Dieu qui libère, Paris: Karthala, 2003, 71 

— Jaap van Slageren was zendingspredikant in Kameroen en publiceerde diverse boeken over Kameroen en Afrika in het algemeen en over de Oriëntaals-orthodoxe Kerken. Hij was predikant van de Protestantse Kerk in de Bijlmermeer en in Amsterdam, secretaris van de Nederlandse Zendingsraad en docent missiologie en godsdienstwetenschappen aan de Protestantse Theologische Universiteit van Brussel. Hij is medewerker van het missionaire tijdschrift Exchange en lid van de Franse missionaire studiegroep CREDIC.