De urgentie van racisme 

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) opent met: ‘All human beings are born free and equal in dignity and rights.’ Deze fundamentele vrijheid en gelijkheid mag niet aangetast worden door onderscheid op basis van ras en kleur, zo stelt de Verklaring. Helaas is dat in de twintigste eeuw vaak wel gebeurd en ultrarechtse bewegingen als de white supremacists in de Verenigde Staten en neonazistische groepen in Europa maken duidelijk dat racisme nog niet verdwenen is. 

In de Nederlandse protestantse missiologie is het thema racisme herhaaldelijk doordacht, eerst naar aanleiding van het Nederlandse kolonialisme en later de Zuid-Afrikaanse apartheid. Protestantse missiologen roeiden soms tegen de stroom van de Nederlandse cultuur in. Dit artikel schetst de achtergrond en de gang van deze discussie aan de hand van de publicaties van de Nederlandse Zendingsraad.1

Wat is racisme?

Racisme laat zich moeilijk definiëren. In nauwe zin is racisme het centraal stellen van het eigen biologische ras – als er al zoiets is – en het minachten van andere rassen. In bredere zin is het een rangorde van culturen, religies en talen, al dan niet verbonden met de biologische categorie ras. 

De Tilburgse hoogleraar Juliette Schaafsma hanteert deze brede definitie: ‘In mijn ogen wordt een discours racistisch zodra het gaat om inferieur en superieur.’2 Schaafsma voegt hieraan toe dat het vandaag vaker gaat over een rangschikking van religies en culturen dan van volken of rassen. 

In het Europa van de vroege twintigste eeuw ging het wel degelijk om een hiërarchie van biologische rassen. Men dacht dat sommige variaties van het genus homo sapiens zich in een hoger ontwikkelingsstadium bevonden dan andere, waarbij blanke Europeanen het hoogst op de ladder stonden – vonden zij. 

Geleerden staafden hun visie met observaties aangaande cultuur, religie en taal. Zo werden volken met een schriftcultuur hoger ingeschaald dan volken met een orale cultuur. Aandacht voor het individu was beter dan nadruk op het collectief; monotheïstische religies beter dan polytheïstische. 

Zending en ras in de koloniale tijd

Aan het begin van de twintigste eeuw deden hiërarchische visies op etniciteit ook opgeld binnen de zending. Het idee van ontwikkeling zat in zekere zin ingebakken in de ethische theologie, de belangrijkste geestelijke stroming onder Nederlandse protestantse zendelingen van die tijd. De ethische theologie, die na 1850 opkwam, legde de nadruk op de persoonlijke ontmoeting met God en op menselijke vrijheid.

De ethische theologen hadden een diep respect voor het inwendige religieuze bewustzijn dat zich ook in ‘primitieve’ religies uitte. Dat religieuze bewustzijn getuigde immers van de ontmoeting met God. Aan het begin van de twintigste eeuw verschenen enkele diepgravende monografieën over ‘inheemse’ religies van de hand van, onder anderen, Albert Kruyt, Hendrik Kraemer en Izaäk Kijne. 

Ook al getuigden zulke studies van waardering, ze hanteerden ook een rangorde van Indische culturen. Soms werd daaraan ook een rangorde van rassen gekoppeld. De Javaanse culturen werden bijvoorbeeld hoger werd ingeschaald dan die van Papoea. En in zowel de ethische theologie als de ethische politiek werd voetstoots aangenomen dat alle volken van de Indische archipel de voogdij van de Nederlanders nog lang nodig hadden. Dat zweemde naar de rassentheorieën van het sociale darwinisme. 

Er klonken gelukkig ook waarschuwende stemmen, zoals die van Daniel Crommelin, een zendeling die in 1920 op een vergadering van de samenwerkende zendingsbesturen opmerkte dat ‘onze zending slechts dan een diepe invloed op de inheemse samenleving kan hebben als het helder is dat wij vrij zijn van de vooroordelen van ras, nationaliteit en klasse’. 

Ook zendingsdirecteur Jan Willem Gunning, een neef van de bekende ethische theoloog J.H. Gunning jr., stelde zich teweer tegen de het stereotyperen van ‘inheemse’ christenen als lui en onbeleefd. Hij ontzenuwde de aantijgingen dat bekeringen slechts uit economisch en politiek gewin plaatsvonden.3

Zelfbestuur en zelfvertrouwen

In de jaren dertig werden veel Indonesische protestantse kerken onafhankelijk. Die ontwikkeling gaf de Indonesische christenen een nieuw zelfvertrouwen. Tegelijkertijd ontkiemde onder zendelingen het besef dat er geen sprake kon zijn van hogere en lagere rassen en culturen, maar dat er slechts een wereldkerk van gelijken was.

De conferenties van de Internationale Zendingsraad waren belangrijke katalysatoren in dit proces. Daar ontmoetten de vertegenwoordigers van de westerse zending en de Aziatische, Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse kerken elkaar op gelijke voet. Westerse zendingswerkers wilden zich niet langer vereenzelvigen met het westerse imperialisme. Kraemer schreef in 1938: ‘One of the great handicaps of Missions is that it is propagated by Westerners.’

De zending liep in dit opzicht voor op de Nederlandse politiek. In de jaren dertig en veertig werd het Indonesisch nationalisme door het Nederlandse gouvernement de kop ingedrukt. Herhaaldelijk kwamen zendingswerkers op voor het goed recht van (een mate van) Indonesisch zelfbestuur en werden zij dissidenten in christelijk Nederland. 

Superioriteitscomplex

Na de Tweede Wereldoorlog en de Indonesische onafhankelijkheid begonnen Nederlandse missiologen de rol van ras in het kolonialisme en de zending dieper te doordenken. 

In De Heerbaan van 1958 bood Johan Herman Bavinck een genuanceerde bespreking van ras in het licht van de Bijbel. Hij merkte op dat westerlingen er slechts zelden in slaagden om in de koloniale setting vriendschappen te sluiten met mensen van andere rassen. 

Bavinck weet dit vooral aan het blanke superioriteitscomplex. De zending heeft, ‘hoe graag ze dat ook gewild zou hebben, toch niet die bevrijding kunnen schenken, die zo dringend nodig was’. Daarvoor was ze te nauw verbonden aan de westerse koloniale orde. Bovendien werd het Koninkrijk Gods beschouwd als ‘een gebeuren dat achter de horizon van de geschiedenis eenmaal geopenbaard zou worden’ en niet als dat ‘er nu reeds is en nu reeds ons denken en leven beïnvloeden moet’.5

Oud-zendeling Johannes Verkuyl, die na zijn terugkeer uit Indonesië eerst secretaris van de Nederlandse Zendingsraad werd en later hoogleraar in de missiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam wees op de sociaalpsychologische schade aangericht door het kolonialisme, met name het scheppen van een inferioriteitscomplex bij de gekoloniseerden. Hij merkte ook op dat imperialisme vaak samenging met rassenwaan. Aan die zaken had de zending zich bij tijd en wijle ook schuldig aan gemaakt, vond Verkuyl, maar zij had ook van harte bijgedragen aan zelfexpressie.6

Verkuyl sprak uit ervaring: hij was tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog de frontlijn overgestoken voor een bezoek aan Yogyakarta en had in Nederland begrip gevraagd voor de nieuwe republiek. 

Zending en apartheid

Vanaf de jaren zestig kristalliseerde het missiologische denken over racisme vooral uit rondom het thema van de apartheid. Op de achtergrond speelde natuurlijk ook de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten. 

Al in 1950 bezocht Johannes Hoekendijk – toen net verkast van de Zendingsraad (NZR) naar de Wereldraad – Zuid-Afrika en karakteriseerde de apartheid als een ‘kastensysteem’ geboren uit vrees en een drang naar zelfhandhaving. Met het nazisme nog vers in het geheugen concludeerde Hoekendijk dat ras een sociale mythe was en als zodanig ontmaskerd moest worden.7 Het paste Nederlanders echter niet om neerbuigend te doen over de Afrikaners, vond hij. Beter konden ze naast hen in het zondaarsbankje van de rassenhoogmoed gaan zitten. [In Hoekendijks voetsporen trokken Willem A. Visser ’t Hooft (1952) en de ‘dominee van het volk’, J.J. Buskes (1955) naar Zuid-Afrika.8 Beiden lieten zich kritisch uit over de uitsluiting op basis van ras.9]

In de jaren zestig was het vooral de al eerder genoemde Verkuyl, die het racistische karakter van de apartheid aan de kaak stelde. Verkuyl kreeg contact met Christiaan Beyers Naudé, een Afrikaner predikant die zich radicaal tegen de apartheid had gekeerd en vroeg aandacht voor het door Beyers Naudé opgerichte Christelijk Instituut. 

In 1970 reisde Verkuyl af naar Zuid-Afrika en sprak zich zeer kritisch uit tegen het apartheidsregime. Na zijn terugkeer was hij betrokken bij de oprichting van de werkgroep Kairos. Dientengevolge werd hij uitgenodigd om spreekbeurten te geven over apartheid voor aandeelhouders van Shell en Unilever en schreef hij notities voor de VN Veiligheidsraad. 

Het Programma tot Bestrijding van het Racisme

Inmiddels was de Wereldraad met een Programma tot Bestrijding van het Racisme (Programme to Combat Racism, PCR) begonnen. Rein-Jan van der Veen, die Verkuyl was opgevolgd als secretaris van de NZR, zat in het dagelijks bestuur van de PCR; Boudewijn Sjollema, een Nederlandse socioloog was er directeur. Het PCR was een controversieel programma, omdat het geld overmaakte naar bevrijdingsorganisaties als het African National Congress en omdat het opriep tot boycot van Zuid-Afrika. 

Binnen de NZR kwam het tot verhitte discussies over de werkwijze van het PCR. Sommige deelnemende organisaties vonden dat de NZR zich er niet achter kon scharen, omdat geweld niet werd uitgesloten als middel tot verandering van de Zuid-Afrikaanse samenleving. Voor Van der Veen was het echter een kwestie van solidariteit met de onderdrukten in Zuid-Afrika. Wie dat niet voelde, had onvoldoende vuur in zijn binnenste. Anderen binnen de NZR vroegen zich echter af of zendingsorganisaties waren geroepen tot het bestrijden van racisme.

Verkuyl steunde het PCR van harte, maar had wel enkele vragen. Richtte het PCR zich niet te exclusief op het blanke racisme? Moest racisme niet veeleer als universeel fenomeen onderkend en bestreden worden? En zou het streven naar verzoening geen centrale plaats moeten hebben in dit programma?10 Van der Veens antwoord was kenmerkend voor deze verzetsman: de westerse kerken waren te bourgeois geworden om nog door confrontaties, conflicten en verguizing heen te willen; verzoening kon niet geprogrammeerd, maar slechts als een zegen ontvangen worden na geleverde strijd.11

In een boekje getiteld Breek de muren af! gaf Verkuyl zijn kijk op de Bijbel en ras. ‘God heeft niet gewild dat de mensheid a.h.w. een eentonig-grijs tegelvlak zou zijn, maar Hij heeft gewild dat de mensheid te vergelijken zou zijn met een rijk gevarieerd mozaïek.’ Verkuyl wees op het belang van Pinksteren: ‘hoe mensen uit zeer verschillende volken elkander vinden rondom de Heiland der wereld. De taalbarrière is opgeheven. Maar ook de rasbarrière is opgeheven.’12

Urgentie en actie

In latere decennia hebben Nederlandse missiologen zich nog herhaaldelijk over racisme uitgesproken,13 maar niet meer met de urgentie die in de jaren zestig en zeventig gevoeld werd. Dat gevoel van urgentie leidde indertijd tot zelfkritiek en tot actie. Maar sinds de jaren negentig lijkt een vorm van apathie ten aanzien van de vragen van gelijkheid zich op te dringen, althans in de kerken van Europa en de Verenigde Staten. 

Toch is er voldoende reden om die urgentie van de jaren zestig en zeventig weer te voelen, want de discussies gaan (weer) over inferieur en superieur. Juist vanuit het internationale karakter van zending en oecumene kan actie voor gelijkheid in de zin van de Universele Verklaring gestimuleerd worden. Die gelijkheid is immers een ervaringsfeit in de zending en in oecumenische ontmoetingen.

Zoals de oecumenische pionier Joseph Oldham al stelde in zijn programmatische boek Christianity and the Race Problem (1924): 

‘When Christians find in the world a state of things that is not in accord with the truth which they have learned from Christ, their concern is not that it should be explained but that it should be ended. In that temper we must approach everything in the relations between the races that cannot be reconciled with the Christian ideal.’

Noten 

1 De kwestie van ras komt zijdelings aan de orde in mijn dissertatie die bij uitgeverij Peter Lang verschijnt als: From Paternalism to Partnership: Protestant Mission Partnerships in the History of the Netherlands Missionary Council (1900-1999).

2 Dirk Vlasblom, NRC, 2017

3 J.W. Gunning, De Inlandsche Christenen, Baarn: Hollandia Drukkerij, [1913]

4 H. Kraemer, ‘Imperialism and Self-Expression’, The Student World, 342

5 J.H. Bavinck, ‘Bijbel en ras,’ De Heerbaan, jaarbundel 1958, 53-70. Zie ook zijn gevoelige beschrijving van de verhoudingen tussen kerken in zijn Inleiding in de zendingswetenschap, Kampen: Kok, 1954, 195-202.

6 J. Verkuyl, Inleiding tot de nieuwere zendingswetenschap, Kampen: Kok, [1975], 235-238

7 J.C. Hoekendijk, ‘Enkele opmerkingen over “Kerk en Ras”, in het bijzonder met het oog op Zuid-Afrika’, De Heerbaan, jaarbundel 1951, 253-266

8 E. Meijers, Blanke broeders – zwarte vreemden: De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de apartheid in Zuid-Afrika, Hilversum: Verloren, 2008, 113-115

9 W.A. Visser ’t Hooft, The Ecumenical Movement and the Racial Problem, Paris: UNESCO, 1954.

10 J. Verkuyl, ‘Enkele notities over de achtergrond, het ontstaan en de taak van het Programma tot Bestrijding van het Racisme van de Wereldraad van Kerken’, Wereld en Zending, jaarbundel 1972, 241-250

11 R.J. van der Veen, ‘Ervaringen opgedaan bij de uitvoering van het Programma tot Bestrijding van het Racisme’, Wereld en Zending, jaarbundel 1972, 251-266

12 J. Verkuyl, Breek de muren af! Om gerechtigheid in de rassenverhoudingen, Baarn: Bosch & Keuning, 1969, 15-45

13 Zie onder meer het boek van J.M. van der Linde, Over Noach en zijn zonen: de Cham-ideologie en de leugens tegen Cham tot vandaag, Zoetermeer: Boekencentrum, 1993

Noten 

5 J.H. Bavinck, ‘Bijbel en ras,’ De Heerbaan, 1958, XI, 53-70. Zie ook zijn gevoelige beschrijving van de verhoudingen tussen kerken in zijn Inleiding in de zendingswetenschap, Kampen: Kok, 1954, 195-202.

7 J.C. Hoekendijk, ‘Enkele opmerkingen over “Kerk en Ras”, in het bijzonder met het oog op Zuid-Afrika’, De Heerbaan, 1951, IV, 253-266

10 J. Verkuyl, ‘Enkele notities over de achtergrond, het ontstaan en de taak van het Programma tot Bestrijding van het Racisme van de Wereldraad van Kerken’, Wereld en Zending, 1972, nr. 4, 241-250

11 R.J. van der Veen, ‘Ervaringen opgedaan bij de uitvoering van het Programma tot Bestrijding van het Racisme’, Wereld en Zending, 1972, nr. 4, 251-266

— Wilbert van Saane is studentenpastor aan de Haigazian Universiteit in Beiroet. Eerder werkte hij als stafmedewerker bij de Nederlandse Zendingsraad en van 2011 tot 2014 was hij ook hoofdredacteur van TussenRuimte.