Getuigenis en dialoog ter discussie

Hebben wij als christenen iets unieks in handen of is het heil ook te vinden in andere godsdiensten? Hoe verhouden getuigenis en dialoog zich tot elkaar? Deze discussie ontging ook de missiologische tijdschriften De Heerbaan en later Wereld en Zending niet.

Een van de belangrijkste missionaire vragen in de twintigste eeuw was de vraag hoe het christendom zich verhoudt tot de andere grote wereldgodsdiensten. Dit was natuurlijk geen nieuwe vraag. In bepaalde delen van de wereld leefden joden, moslims en christenen al eeuwenlang naast elkaar. 

Maar door toenemende migratiestromen in de loop van de twintigste eeuw, werd de vraag wel steeds prangender, met name in West-Europa. Moslims en hindoes werden onze buren en collega’s en waren niet meer enkel de bewoners van exotische landen die we kenden uit de zendingsblaadjes. Zowel de Rooms-Katholieke Kerk als de Wereldraad van Kerken en ook de evangelische beweging bogen zich regelmatig over deze vraag.

Nieuwe werkelijkheid

In de jaren vijftig werd er nagedacht over de vorming van een ‘World Fellowship of Muslims and Christians’. Bijlefeld plaatste daar in De Heerbaan kritische kanttekeningen bij: 

‘Het werkt verwarrend, wanneer we poneren dat Islam en Christendom overeenstemmen in hun belijdenis van de ene almachtige God, Schepper van hemel en van aarde.’

Maar betekent dat ook dat we niet in dezelfde God geloven? Die vraag liet Bijlefeld onbeantwoord, omdat hij meende dat deze vraag voor christenen niet te beantwoorden is. Het gaat onze kennis van God immers te boven. De vraag in hoeverre christendom en islam van elkaar verschillen dan wel overeenkomen, zou regelmatig terugkomen in de tijdschriften.

Met het einde van de Tweede Wereldoorlog was een nieuwe werkelijkheid aangebroken. Het dekolonisatieproces was niet meer te stoppen, West-Europa was in shock door de gruwelijkheden die waren begaan op het eigen continent en niet voorkomen hadden kunnen worden. Het westerse superioriteitsgevoel was behoorlijk aan het wankelen gebracht. Woorden als ‘zending’, ‘evangelisatie’ en ‘getuigenis’ werden steeds meer gezien als problematisch en verwezen naar een tijd waar men niet al te positief op terugkeek.

Dialoog als modewoord

In de loop van de jaren zestig wordt dialoog (alsook presentie) een modewoord in missionaire en oecumenische kringen wanneer het gaat over zending. Het wederzijds gesprek (of dialoog) is daarmee geen nieuwe term in de missiologie. 

In zijn Evangelische Missionslehre uit 1905 schrijft Gustav Warneck dat evangelieverspreiding niet enkel geschiedt in de vorm van prediking, maar minstens evenzeer in de vorm van gesprek. Juist in het alledaagse gesprek ontstaan er openingen om het Evangelie te delen. Hij waarschuwt daarbij voor opdringerigheid.2

Toch blijkt uit dit citaat wel dat dialoog werd gezien als evangelisatiemiddel; uiteindelijk was er wel het verlangen dat mensen zich zouden bekeren. Men was open en zelfverzekerd over het geloof, zonder daarbij mensen onder druk te willen zetten.

In die jaren zestig krijgt de dialoog een andere lading: de evangelieverkondiging wordt losgekoppeld van het gesprek. Uitgangspunt is het gezamenlijk menszijn. Als verklaring noemt Jansen Schoonhoven de geringe respons bij de grote niet-christelijke godsdiensten alsook de moderne ‘westerse’ stromingen (humanisme, marxisme) op het zendingswerk in de negentiende en twintigste eeuw. 

Ook de verwachte herkerstening na de Tweede Wereldoorlog in Europa vindt niet plaats. 

‘Wanneer vele mensen zich zo van de verkondiging afwenden, gaan veel christenen het in de dialoog zoeken’, volgens Jansen Schoonhoven.3

Maar ook de dialoog wordt steeds meer in twijfel getrokken. Is het niet een dekmantel voor evangelisatie? Is presentie niet het hoogst haalbare? 

Jansen Schoonhoven plaatst hier een terechte kanttekening, want leidt presentie niet hoe dan ook tot gesprek? Hij is dan ook kritisch op de opgevoerde tegenstelling tussen verkondiging en dialoog in die tijd. In de Bijbel lezen we juist over een God die voortdurend met mensen de dialoog zoekt, ondanks het feit dat zij zich steeds van Hem afkeren. 

[citaat inspringen en kleuren]‘Zending betekent opdracht, maar die opdracht staat in dienst van het herstel van de gestoorde dialoog tussen God en mens (…) van een christelijke superioriteitshouding kan daarbij geen sprake zijn.’

Andere auteurs van De Heerbaan benadrukken in die tijd de dialoog op lokaal niveau tussen gewone mensen, niet alleen op officieel niveau tussen religieuze leiders. Daarbij moet het niet enkel gaan om het uitwisselen van leerstellingen, maar juist om het delen van religieuze ervaringen. 

Het samen praten kan vervolgens leiden tot het samen doen (diapraxis), bijvoorbeeld in de aanpak van hedendaagse gemeenschappelijke problemen. 

Volgens de commissie van de Bangkok-conferentie (1964) ‘geeft ons dit allerlei mogelijkheden om in het onderling contact oude vooroordelen op te ruimen, historische misverstanden teniet te doen en het air van superioriteit te doen verdwijnen’.5

Hoe zit het met het heil?

De dialoog met gelovigen van andere religies leidde onherroepelijk tot de vraag welke weg God met hen op het oog heeft met betrekking tot het heil. Het is interessant om te zien hoe zowel de Rooms-Katholieke Kerk als de Wereldraad van Kerken met deze vraag omging. Ook hieraan besteedt Wereld en Zending (De Heerbaan is inmiddels gefuseerd met Het Missiewerk) aandacht, onder andere in een boeiend artikel van Van Lin.6

Bepalend voor de rooms-katholieke stellingname is het Tweede Vaticaans Concilie (1965). 

In navolging van de kerkvaders wordt gesteld dat ‘de Zaden van het Woord verborgen liggen in de godsdienstige tradities van de volkeren.’ Het concilie erkende ‘het ware en goede in de godsdiensten als lichtstralen van de Waarheid, die alle mensen verlicht.’ 

Het is de taak van christenen deze gevonden waarheden in andere religies ‘te verhelderen door het licht van het evangelie’. 

De houding van de Rooms-Katholieke Kerk was dus positief richting andere religies. Christenen moeten het evangelie blijven verkondigen, maar juist in het besef van hun eigen gebrokenheid, ook openstaan voor de wijze waarop God zich in andere godsdiensten openbaart.

Openstaan voor de waarheden die te vinden zijn in andere religies is één, maar hoe zit het dan met het heil door Jezus Christus? Is die ook te vinden in andere religies? 

Binnen de Rooms-Katholieke Kerk gaat men uit van een continuïteit. Men erkent dat God zich ook buiten de Kerk openbaart en heil bewerkt. In hoeverre dit zich verhoudt tot het verlossingswerk van Christus blijft echter onduidelijk in verklaringen en publicaties van die tijd. 

Binnen de Wereldraad was er veeleer sprake van discontinuïteit in de verhouding tussen christelijke en niet-christelijke godsdiensten. Tijdens de Wereldzendingsconferentie in Tambaram in 1938 – dus nog voor de totstandkoming van de Wereldraad van Kerken in 1948 – werd  het dilemma al geformuleerd. Het gesprek hierover wordt daarna voortgezet tijdens kleinere consultaties en gesprekken en dus niet meer op het toneel van de grote conferenties van de Wereldraad. Uiteindelijk blijken de overtuigingen binnen de Wereldraad te divers om tot een gezamenlijk standpunt te komen.

Situatie in Nederland

Aandacht is er in Wereld en Zending ook voor de situatie in Nederland als het gaat om de omgang met andere religies. Interessant is om te zien hoe in 1972 de dialoog met mensen van andere godsdiensten nog als een ‘randprobleem’ wordt gezien door Steenbrink. Het ontbreekt immers aan een ‘uitgegroeide en krachtige dialoogpartner’.7

In de jaren tachtig is de multiculturele samenleving al veel meer een gegeven. Dat merk je ook bij de auteurs van Wereld en Zending. Volgens Camps vindt de dialoog tussen moslims en christenen steeds meer in het gewone leven plaats – meer dan in kringen van specialisten en tijdens officiële bezoeken. Dit geldt in toenemende mate ook voor het westen, waar mensen van verschillende religies elkaar tegenkomen in de tram, samenwerken in de fabriek en met elkaar trouwen.

Punt van zorg blijft wel het formele dialooggesprek. In hoeverre is er sprake van een gelijkwaardige dialoog tussen religieuze leiders als er sprake is van een taalbarrière en verschil in theologisch opleidingsniveau?9

In 1984 stelt Mulder dat er ‘bijna nergens een samenleving is die in religieus opzicht niet pluralistisch is.’10 Het is een nieuw verschijnsel voor christenen in West-Europa, waar velen maar moeilijk aan kunnen wennen. In de woorden van Nijssen: 

‘De dominante positie van eeuwen zit ons nog stevig in het bloed!’11

Het secularisatieproces en de aanwezigheid van gelovigen van andere religies roepen stevige identiteitsvragen op. Wat betekent het om in deze context christen en kerk te zijn?

Getuigen mag weer

Het lijkt wel alsof door deze nieuwe werkelijkheid het woord ‘getuigen’ langzaam weer uit het verdomhoekje wordt gehaald. Getuigen mag weer. Het superioriteitsgevoel dat er altijd aan gekoppeld was, lijkt verdwenen. 

Die verschuiving is ook terug te zien in Wereld en Zending. Mulder spreekt in zijn eerder aangehaalde artikel over een ‘wederkerig getuigen’. In een echte ontmoeting met de ander wordt er gesproken en geluisterd. Het kan haast niet anders dan dat de ander daarin ook spreekt over zijn geloofsovertuiging. Die geloofsovertuigingen mogen naast elkaar blijven staan, zonder dat daarbij gezocht moet worden naar compromis of conflict. 

Volgens de nieuwe handleiding van de Rooms-Katholieke Kerk voor de dialoog met moslims (1981) is dialoog veel meer een geloofshouding. Volgens Nijssen gaat het bij deze dialogische attitude om ‘echte aandacht hebben voor andersgelovigen (en uiteraard ook voor niet-gelovigen en medegelovigen)’.12

De Bijbel heeft een universele boodschap en Gods aanwezigheid is niet beperkt tot het gebied waar hij erkend wordt. Zijn Geest werkt binnen de Kerk, maar net zo goed (en soms wel meer) daarbuiten. De eerste christenen spraken in exclusieve taal over het verlossingswerk van Christus, maar beseften tegelijkertijd dat dit heilsgebeuren heel inclusief was, voor de hele wereld. 

Volgens Nijssen kan getuigen in een interreligieuze ontmoeting geen eenrichtingsverkeer zijn ‘van ons aan hen’. Er is ook een getuigenis ‘van hen aan ons’. Volgens hem is een dialoog waarin de partners niet open uitkomen voor hun diepste overtuiging en twijfels geen echte ontmoeting.13

Kraan vraagt zich af in hoeverre het voor mensen mogelijk is vanuit een eigen geloofsovertuiging te leven en tegelijk te zeggen dat een andere weg tot hetzelfde doel leidt? Komt dat in de dialoog eigenlijk wel voor? Hij haalt vervolgens Gilkey aan die stelt dat het probleem niet zozeer zit in het hebben van een eigen overtuiging, maar eerder in een hooghartige en intolerante houding. Daartegenover staat de vrucht van de Geest die voor de dialoog zo belangrijk zijn (zie Galaten 5).14

In hetzelfde artikel constateert Kraan verheugd dat meer dan voorheen openlijker stelling wordt genomen tegen absolutisme, relativisme, scepticisme en superioriteitsgevoel van welke kant dan ook. Daarnaast mag de eigen geloofsovertuiging weer volop ingebracht worden in het dialooggesprek. Wel waarschuwt hij dat de woorden uit de dialoog moeten overeenkomen met de praxis, anders ben je een slecht getuige.15

Conclusie

Bovenstaande analyse in vogelvlucht door zeventig jaar De Heerbaan, Wereld en Zending en TussenRuimtelaat interessante verschuivingen zien in het debat over getuigenis en dialoog, met name in relatie tot andere godsdiensten. Kennelijk is er een bepaalde consensus bereikt op dit terrein. Dialoog tussen religies is van belang, maar hoeft niet te vervlakken tot een compromis. In alle openheid getuigen van je geloof en staan voor je eigen identiteit ‘mag weer’. 

Toch zou het wel degelijk interessant zijn om dit onderwerp opnieuw te onderzoeken. Ook in onze maatschappij zijn er verschuivingen merkbaar in de kijk op islam en migratie. Wat is hierin de rol van de kerk? De oecumene kan hierin van betekenis zijn. Zijn het niet de oosterse kerken die al eeuwenlang ervaring hebben opgedaan in het samenleven met andere religies en culturen? Juist hun ervaringen, zowel in verleden als heden, zijn te lang onderbelicht gebleven.

Noten

1 W.A. Bijlefeld, ‘Een nieuwe periode in de verhouding tussen islam en christendom?’, De Heerbaan, 1956, 61

2 E. Jansen Schoonhoven, ‘Zending en dialoog’, De Heerbaan, 1967, 69-70

3 Jansen Schoonhoven, ‘Zending en dialoog’, 75

4 Ibidem, 83

5 Rapport van de commissie Bangkok-conferentie, ‘De christelijke ontmoeting met mensen van een ander geloof’, De Heerbaan, 1964, 86

6 J. van Lin, ‘Zending en dialoog’, Wereld en Zending, 1972, 17

7 K.A. Steenbrink, ‘Nederlandse dialoogstudies en -ervaringen’, Wereld en Zending, 1974, 14

8 A. Camps, ‘Een nieuwe uitgave van de handleiding voor de dialoog met moslims’, Wereld en Zending, 1981, 341

9 Jaap Kraan, ‘De Ander centraal’, Wereld en Zending, 1990, 338

10 D.C. Mulder, ‘Getuigen in dialoog met mensen van een ander geloof’, Wereld en Zending, 1984, 20

11 Freek N.M. Nijssen, ‘Omgaan met anders-gelovigen. Getuige zijn in een multireligieuze samenleving’, Wereld en Zending, 1984, 74

12 Nijssen, ‘Omgaan met anders-gelovigen’, 77

13 Ibidem, 80

14 Kraan, ‘De Ander centraal’, 342-343

15 Ibidem, 343-344

— Wilma Wolswinkel is Relatiebeheerder Zending voor het Midden-Oosten bij Kerk in Actie.