‘Er zijn meer dan drie miljoen intern ontheemden in Ethiopië’, vertelt Kees-Jan Hooglander. ‘In het zuiden, waar ik op bezoek ging, zijn er 260.000 mensen op de vlucht. Ze proberen te overleven in kleine ontheemdenkampjes, provisorisch opgezet. Ik ben wel wat gewend, want ik werk al ruim zestien jaar in gebieden waar noodhulp moet worden gegeven, maar hier was het wel heel erg schrijnend.
Zestigduizend mensen rond de dorpen waar ZOA werkt hebben helemaal niets, geen water, geen voedsel. Ik zag hoe een wanhopige moeder probeerde toch nog wat water uit een put aan de rand van een drooggevallen vijver te krijgen. Er zijn hier geen tenten meer, alleen nog de staketsels van bamboestokken. Zelfs de vodden en lappen zijn verdwenen. Het vee is gestorven.’
Optelsom van ellende
De situatie in het zuiden van Ethiopië is een optelsom van ellende: in de buurlanden Zuid-Soedan, Eritrea en Somalië is er oorlog of onrust. Dat levert een constante stroom vluchtelingen op. Ethiopië zelf is intern verdeeld. In het zuiden vechten de Somali en de Oromiya om de macht.
Een nieuwe premier, Abiy Ahmed Ali, moet rust en stabiliteit brengen. Hij heeft beloofd om een eind te maken aan de corruptie. Een goed streven, maar in hoeverre hij ook iets kan of wil doen aan het vluchtelingenprobleem, is onduidelijk. En dan is er ook nog de droogte … Aan dat laatste zijn ze in Ethiopië wel gewend, maar de combinatie van al deze factoren bij elkaar, zorgt voor een gevoel van uitzichtloosheid.
Kees-Jan Hooglander studeerde werktuigbouwkunde in Delft; zijn vrouw Liesbeth is verpleegkundige. Zij had een roeping om naar Afrika te gaan, en zo vertrok het jonge stel in 1993 naar Malawi. Ze werden uitgezonden door ZOA. Na Malawi werkten ze in het Rwanda van na de genocide. Nadat ze eind jaren negentig naar Nederland terugkeerden, is Kees-Jan op verzoek van ZOA regelmatig terug geweest naar Afrika om noodhulpacties op te zetten of uit te voeren. Sinds mei 2018 is hij Deputy Director Disaster Response Team.
ZOA is een christelijke noodhulp- en wederopbouworganisatie die zich inzet voor mensen in crisisgebieden en actief in Afrika, Azië en het Midden-Oosten. De naam ZOA staat oorspronkelijk voor: Zuid-Oost-Azië. Drie studenten uit Groningen wilden in 1973 hulp bieden aan Vietnamese bootvluchtelingen en startten ZOA. De organisatie helpt slachtoffers van natuurrampen of van een gewapend conflict.
Een Mercedes voor de tent
Het verhaal van Hooglander maakt meteen ook duidelijk dat de mensen die hier op de vlucht zijn, een hele andere achtergrond hebben dan bijvoorbeeld degenen die in Libanon in de grote vluchtelingenkampen leven. De mensen die naar Ethiopië zijn gevlucht hádden niets en hébben nu ook niets. Ze waren en zijn straatarm.
In de kampen in Libanon zijn veel mensen met een middeninkomen terechtgekomen. Zij waren in goeden doen voordat ze hun huis en haard verlieten. Hooglander: ‘Je kunt er bij wijze van spreken een Mercedes geparkeerd bij de vluchttent tegenkomen. Want met die auto ben je je thuisland uitgekomen.’
Voor dat type vluchteling is de overgang van thuis naar zo’n kamp misschien wel groter dan voor de mensen in Ethiopië. In Ethiopië waren ze niets gewend, terwijl de vluchteling in Libanon zijn bezit kwijt is én zich ook nog eens niet welkom weet. Want in Libanon is de traumatische herinnering aan de Palestijnse kampen nog groot. Eigenlijk wilde men geen kampen meer, maar nu zijn er vanuit Syrië toch meer dan één miljoen mensen het land binnengekomen. En dat bij een eigen bevolking van vier miljoen inwoners. Dat zijn andere aantallen dan waarover men in Europa onderhandelt.
Gevlucht voor de tsunami
‘Of kijk naar de vluchtelingen in Indonesië: daar leidde een natuurramp tot vluchten. In september 2018 veroorzaakte een tsunami een grote stroom daklozen. Velen waren gedwongen halsoverkop weg te trekken, een verwoest gebied achter zich latend. Maar kom je buiten het directe overstromingsgebied van de kust van Sulawesi, dan gaat het gewone leven door alsof er niets aan de hand is. Het vluchtelingenprobleem is daar veel meer lokaal gebonden.’
Er zijn wereldwijd heel verschillende redenen waarom mensen vluchten. En dus is hun beginsituatie als vluchteling ook heel verschillend. Zo zijn de vluchtelingen in Indonesië bang om ergens binnen te slapen, terwijl de angst van Ethiopische vluchtelingen juist de dreiging van buitenaf is. Er zijn arbeidsmigranten of economische vluchtelingen, vrouwen die in hun eentje de zorg voor de kinderen hebben, of jonge mensen op zoek naar een betere toekomst. En binnenkort zijn er wellicht klimaatvluchtelingen.
Je kunt niet spreken van dé vluchteling; ze zijn er in soorten en maten.
Opvang in de regio
Terug naar Ethiopië. Daar is sprake van ‘opvang in de regio’, een term die ook in de Nederlandse politiek vaak wordt gehoord. Opvang in de regio heeft voordelen, zegt Hooglander, omdat deze aansluit bij de cultuur en de taal. Maar het legt wel een grote druk op de overheid van het betreffende land in die regio. Vaak zijn dat geen welvarende landen.
De Ethiopische overheid stuurt watertrucks om de ergste nood in het zuiden te lenigen. Maar de wegen zijn slecht, en een truck moet honderd kilometer verderop water halen. Er zijn niet genoeg trucks voorradig. Men improviseert met een brandblusauto, of met gewone vrachtauto’s waar watertanks in worden geplaatst.
Hooglander was in een kleine nederzetting waar vrijwel iedereen op pad was om te proberen water te bemachtigen. Vier oude mannen waren achtergebleven om de weinige bezittingen te bewaken. Als er geen water is, is de kans op uitbraak van cholera reëel, en dan is de ellende helemaal niet te overzien.
De inwoners van zo’n kampje kunnen zelf niet in hun levensonderhoud voorzien. Er is helemaal niets en ze zijn murw gebeukt door alle tegenslag. Sommigen hebben wat hout gekapt om dat te kunnen verkopen. Maar niemand heeft geld of goed om iets van een ander te kopen. Er lijkt geen uitzicht op scholing of werk. En het verkrijgen van een verblijfsvergunning speelt in Ethiopië niet echt een rol.
Het is een hele andere situatie dan bijvoorbeeld in Kenia met zijn zeer grote vluchtelingenkampen, met allerlei voorzieningen op het gebied van medische zorg en onderwijs.
In Syrië, Libanon en Jordanië bestaan sinds 1948 vluchtelingenkampen voor verdreven Palestijnen. Ze zijn van tijdelijke onderkomens uitgegroeid tot stadswijken met flatwoningen en een stedelijke infrastructuur, maar worden nog steeds als ‘kampen’ aangeduid. Hun bevolking is van driekwart miljoen in 1948 tot zeven miljoen op dit moment toegenomen.
Noodhulp blijft nodig
ZOA werkt al sinds 1993 in Ethiopië met noodhulp, maar ook met structurele hulp. ‘De boreholes (putten) die destijds zijn geslagen, werkten nog’, zegt Hooglander. ‘Ook de waterreservoirs die in de woestijn waren aangelegd, zijn er nog. Dan zie je het nut van structurele hulp. Maar desondanks is noodhulp af en toe nodig. Want je moet zorgen dat er eerst een basis is om te overleven. Daarna kun je samen weer verder kijken naar structurele inzet.
Het standpunt van minister Sigrid Kaag van Buitenlandse Zaken is dat hulp geboden moet worden die goed is voor de wereld én die goed is voor Nederland. Maar dat standpunt geldt niet voor het bieden van noodhulp. Noodhulp moet je geven zonder dat er iets tegenover staat.’
Bij het werk schakelt ZOA ook lokale kerken in, als die er zijn. ‘Want kerken zitten in de haarvaten van de samenleving. Die kunnen ons bijvoorbeeld wijzen waar kwetsbare mensen zijn en waar hulp nodig is. In Jordanië heeft overigens ook de moskee ons een keer kunnen helpen.
Maar we schakelen ook lokale ngo’s in, de organisaties ter plekke. Dat heeft te maken met de professionaliteit van ons werk. Kerken leveren vaak vrijwilligers. Daar is niets mis mee, maar voor ons werk is ook een bepaalde professionaliteit vereist. De kwaliteit moet naar westerse maatstaven zijn, met het oog op onze verantwoording naar de achterban en met het oog op onze financiering. Professionaliteit kun je wel van organisaties vragen, maar niet altijd van vrijwilligers.’
— Dineke Spee is oud-redactielid van TussenRuimte.