Missiologische periodieken hebben in de afgelopen tien jaar in veel toonaarden de toenadering van evangelische en oecumenische zending bezongen. Zo vierden zendingsmensen uit de volle breedte van de missionaire beweging in 2010, honderd jaar nadat de eerste wereldzendingsconferentie te Edinburgh plaatsvond, vreugdevol dat oude tegenstellingen overstegen zijn.
Zonder die feestvreugde te willen verstoren, plaats ik daarbij in dit artikel toch enkele kanttekeningen. Uiteenlopende visies op ‘onbereikten’ en blijvende discussies daarover moeten ons te denken geven. Het lijkt er namelijk sterk op dat oude discussies over de betekenis van het heil in een nieuw gewaad terugkeren.
In dit artikel zal ik eerst toelichten waarop de term ‘onbereikten’ doelt en vervolgens schetsen in welke context deze zendingsstrategische term opkwam. Tot slot gaan we na wat in missionaire theologie en praxis op het spel staat.
De term ‘onbereikten’
Evangelische zendingsorganisaties gebruikten in de jaren zeventig steeds vaker het begrip ‘unreached’ of ‘the unreached’. Veelal kwamen deze termen voor in woordcombinaties met ‘volken’, zoals ‘unreached people’ of ‘unreached people groups’. Evangelische organisaties doelden hiermee op mensen of volken die nog niet – of niet in voldoende mate – de gelegenheid hadden om te reageren op het aanbod van het evangelie.
De term ‘onbereikt’ is meer dan een simpele vervanging van het na 1945 als verouderd beschouwde woord ‘heiden’ door een moderner begrip.1 Het begrip was primair programmatisch en fungeerde als een evangelische ‘identity marker’. Evangelicals hadden zorg over de koers van het zendingswerk. Was dit nog wel gericht op het winnen van verlorenen voor het Koninkrijk? Zij hadden een punt. Toen we in de jaren zestig vaststelden dat op alle continenten kerken waren opgebloeid, leidde dat in oecumenische zendingskringen gaandeweg tot ingrijpende verschuivingen. De focus verschoof van ‘zending als uitzending’ naar oecumenische ondersteuning van kerkopbouw. Missionair pionierswerk, gericht op evangelieverkondiging aan ‘ongelovigen’, kreeg minder aandacht en werd gezien als de verantwoordelijkheid van de lokale kerk. Daarmee kwam ook de vraag op of uitzending van zendingspersoneel nog wenselijk was.
Principiële vragen
Evangelische zending had bij deze ontwikkelingen principiële vragen. De nieuwe term ‘onbereikten’ vestigde bovenal de aandacht op de nog onvoltooide taak van wereldzending. Het stelde de missionaire agenda vast en verdedigde klassieke zendingsdoelstellingen: zending moest gaan over evangelieverkondiging aan de verlorenen. In die zin is ook het gezaghebbende evangelische Lausanne Covenant (1974) te verstaan als een zendingsagenda die oproept tot gebed voor de ‘salvation of the unreached’ en pleit voor het zoeken van nieuwe wegen om te evangeliseren onder mensen die ‘have yet to be evangelized’ (artikel 9).
De opkomst van de term ‘onbereikt’ ging gepaard met de ontwikkeling van vele missionaire strategieën voor wereldevangelisatie. Handboeken brachten – en brengen – statistisch en sociologisch in kaart waar missionaire inzet voor de ‘onbereikten’ nodig was. Voorbeelden van dergelijke studies zijn de handboeken Unreached peoples (E.R. Dayton en S. Wilson, edities 1979-1982), maar ook de zeven edities van Operation World (P. Johnstone en J. Mandryk, edities 1964-2010). De onderliggende agenda is dat we missionaire middelen (geld en personeel) moeten verschuiven van de ‘bereikte’ naar de ‘onbereikte’ volken.
Context van de discussie
Het voorafgaande maakt duidelijk dat het gebruik van het begrip ‘onbereikten’ niet neutraal is. De gebruikers ervan pleiten voor een specifiek zendingsdoel en een te wijzigen zendingsstrategie. In deze paragraaf ga ik daarop nader in.2
De discussie over ‘onbereikten’ moeten we plaatsen in de context van wat evangelicale zendingsmensen wel ‘the great debate in mission’ noemden. Dit debat, dat grofweg plaatsvond in de periode 1960-1985, ging om de vraag wat de boodschap van heil (‘salvation’) inhoudt en wat evangelisatie in wezen is.
De invloedrijke Amerikaanse evangelicale missioloog Donald McGavran (1897-1990) kruiste daarover de degens met de Nederlandse zendingstheoloog Johannes Hoekendijk (1912-1975). Beide waren ‘mission kids’, opgegroeid in respectievelijk India en Indonesië, en kenden de zending van binnenuit. Zij verschilden echter fundamenteel van inzicht over het wezen van evangelisatie.
Realiseren van ‘sjaloom’
Hoekendijk legde zich in het naoorlogse tijdvak toe op het herdefiniëren van het wezen van evangelisatie.3 Hij legde daarbij het accent op de ‘herontdekking van de wereld’.4 Evangelisatie draait volgens hem om het realiseren van hoop in deze wereld, om de concrete verwachting van messiaanse sjaloom. Het kwam erop aan ‘to live the Christian life within the horizon of the world’.5 Het heil moet dus niet zozeer in de kerk, maar in de wereld gestalte krijgen. Daarom kan evangelisatie – verstaan als het realiseren van sjaloom – volgens hem geen kerkelijke propaganda, kerkplanting of het winnen van zielen zijn.
Kerkplanting: winnen en vermenigvuldigen
In een open brief aan Hoekendijk stelde McGavran dat eerstgenoemde daarmee de plank ernstig missloeg.6McGavran erkende dat de zending na 1945 een nieuwe fase ingegaan was doordat op alle continenten bloeiende christelijke gemeenschappen waren ontstaan, maar hij maakte zich zorgen om het verschuivende accent naar evangelisatie als ‘ardent Christian living’, als de kwaliteit van het christelijk gemeenschapsleven. Evangelisatie zou daarmee verworden tot de binnenkerkelijke oproep aan christenen om ‘te worden wat ze in feite als verlosten al zijn’.
McGavran stelde daar tegenover dat het moest blijven gaan om het winnen van mensen voor Christus en om het vermenigvuldigen (‘planten’) van kerken:
‘Missions today need courage, wisdom and biblical authority to devise new ways, new budget proportions, new institutions, new modes of proclamation which make for better progress in discipling the nations – West as well as East, Germany as well as Japan or Oregon.’
Het fundament van evangelisatie, stelde hij in dat verband, is gelegen in ‘the passion of God for men’s salvation’.7 Anders dan Hoekendijk onderscheidde hij evangelisatie met nadruk van ‘andere goede christelijke activiteiten’, zoals diaconaat en onderlinge gemeenschap (koinonia).
Evangelisatie is naar McGavrans definitie ‘activity undertaken with the intent of communicating the good news’. Hij wilde hoe dan ook vasthouden aan ‘the actual planting of countable churches’ als een primair zendingsdoel. Het ging hem daarbij niet om de vestiging van nieuwe kerken als zodanig, als instituut, maar om de gerichtheid op de ‘two billion lost souls’.8 Voor de bekeerden zou immers geestelijk onderdak beschikbaar moeten zijn in nieuwe christelijke gemeenschappen.
Zowel McGavran als Hoekendijk probeerde om uit de crisiservaring van het naoorlogse missionaire labyrint te geraken. Op de vraag wat zending inhoudt indien het niet meer op klassieke wijze verstaan kan worden als cross-culturele uitzending en individuele ‘uitredding’, antwoordden zij verschillend. Deze uiteenlopende antwoorden vormen nog steeds een constante in de evangelisch-oecumenische dialoog.
Wat staat er op het spel?
De zendingstheologen Leslie Newbigin (1909-1998) en Johannes Verkuyl (1908-2001) pleitten ervoor dat oecumenische zending de ‘onbereikten’ niet uit het oog zou verliezen. Newbigin – eerste directeur van de in 1961 opgerichte zendingsafdeling van de Wereldraad van Kerken en van 1962-1965 uitgever van de International Review of Mission – had geen problemen met de naoorlogse verbreding van het missionaire werk, maar wel maakte hij zich er zorgen over dat ‘the missionary task to take the gospel to places where it had not been heard was being eclipsed’.9
Verkuyl wijdde zijn afscheidscollege (1978) aan de ‘onvoltooide taak der wereldzending’ en legde de vinger bij de westerse ‘remmingen en aarzelingen’ om het evangelie met anderen te communiceren.10 Het verbaasde hem dat evangelicale en oecumenische zending niet samenwerkten ‘to reach the unreached’.11
Ook al zijn de lokale kerken primair verantwoordelijk voor het missionaire werk, toch kunnen we volgens Verkuyl de vraag naar onze verantwoordelijkheid niet ontwijken met betrekking tot regio’s waar de kerk zwak is. Actief zal dan moeten worden ingezet op overleg met de lokale en regionale raden van kerken. In die context neemt hij ook afstand van oecumenische weerzin tegen uitzending van zendingspersoneel.12Uitzending naar de onbereikten, schrijft hij, zal van Gods agenda nooit verwijderd worden.
Weinig respons
De visie van Newbigin en Verkuyl vond in oecumenische kring weinig respons. Dat is gezien de positie van de Wereldraad van Kerken opmerkelijk. Deze raad stelde in zijn zendingsverklaring van 1982 immers eenduidig dat ieder mens er recht op heeft het Goede Nieuws te horen, dat christenen de boodschap van Gods redding in Jezus Christus schuldig zijn aan ieder mens en ieder volk, en dat het onze opdracht is om het zaad van het evangelie uit te strooien ‘totdat er in elke menselijk gemeenschap een cel is van het koninkrijk, een kerk die Jezus Christus belijdt’.13 Ook de recente WCC-zendingsverklaring van 2013 zet in op evangelisatie en de uitnodiging om discipel te worden, ‘whether or not they adhere to other religious traditions’.14
Kritische vragen
Deze uitgangspunten nemen echter niet weg dat er in oecumenische kring grote weerstand bestaat tegen zending onder onbereikten. Zo stelde de rooms-katholieke missioloog Arnulf Camps (1925-2006) kritische vragen bij Verkuyls openheid tot samenwerking met evangelische zending.
Doorslaggevend was daarbij voor Camps dat het heil mogelijk ook in andere religies aanwezig is. Hij beschouwde God als ‘a father of all mankind’. Hij pleitte voor het voeren van de dialoog met aanhangers van andere religies, omdat het bijzondere verbond tussen God en Israël in zijn visie een algemeen verbond van God en de schepping niet uitsloot.
Met andere woorden: andersgelovigen zijn niet per definitie ‘onbereikt’, omdat zij immers deel uitmaken van het scheppingsverbond en de hele mensheid God als vader heeft. Voorzover zending onder ‘onbereikten’ plaatsvindt, zou je die mensen allereerst moeten zien als partners in dat scheppingsverbond.15
Camps was mild in zijn kritiek op Verkuyl. Andere critici van zending onder ‘onbereikten’ beschouwen bekeringsarbeid onder ‘andersgelovigen’ als regelrecht verwerpelijk. Daarin kunnen verschillende motieven een rol spelen, zoals een kritische verwerking van het koloniale en patriarchale (zendings)verleden als ook een geërodeerde notie van eeuwige verlorenheid.
Overspannen urgentie?
Van een andere orde, tot slot, is de kritiek op in de zendingsinzet voor ‘onbereikten’ soms bespeurde overspannen eschatologische urgentie. Dat doelt op het idee dat alle volken de gelegenheid moeten hebben gehad om het evangelie te overwegen en dat pas daarna de wederkomst kan plaatsvinden. Volgens critici maakt dit zending te zeer tot een menselijke zaak, terwijl het ten diepste ‘Sache Gottes’ is: het gaat om Gods missie in deze wereld en om Gods wil dat alle mensen tot erkenning van de waarheid komen. Dat gaat aan alle zendingsinspanning vooruit.
Een massieve inzet voor ‘onbereikten’ kan schuldig worden aan wat de Duitse missioloog Gustav Warneck al in 1897 de ‘zonde van ongeduld’ noemde. Hij uitte vaak zijn zorgen over het optuigen van een grote ‘Evangelisierungsmachinerie’. Een ‘piëtistische overspanning van de zendingsopdracht’ beschouwde hij als wereldse vervlakking die niet meer rekent met het werk van Gods Geest.16
Tijd voor nieuw beraad
De evangelisch-oecumenische dialoog over zending zette de afgelopen jaren grote stappen voorwaarts. Het is terecht dat zendingsorganen daarover met optimisme berichten en nieuwe wegen voor ontmoeting en samenwerking zien. Dat neemt echter niet weg dat de verschillen in missionaire theologie en praxis groot zijn. De kwestie van de ‘onbereikten’ maakt dit duidelijk.
Gesprekken daarover leiden, niet minder dan enkele decennia geleden, over en weer soms tot onbegrip en irritatie. Verrassend is dat niet, want er staat veel op het spel: visies op het heil, op de rol van lokale kerken, op uitzendbeleid, op de relatie tot andere godsdiensten en op missionaire ethiek. Het gesprek over ‘onbereikten’ zal daarom hoe dan ook steeds weer functioneren als een lakmoesproef voor missionaire samenwerking en wezenlijke convergentie.
Wellicht is het tijd voor een herstart van het informele maar invloedrijke Guntersteinberaad, dat van 1973 tot 1995 fungeerde als overlegplatform van evangelische en oecumenische zending. Een nieuw beraad zou het gesprek kunnen entameren over de vraag of het ‘bereiken van onbereikten’ uitsluitend een taak is van de lokale kerk en in hoeverre we er echt op vertrouwen dat zending ‘Sache Gottes’ is. Aan gespreksstof geen gebrek.
Noten
1 Zie J.A.B. Jongeneel, ‘Waar zijn de blinde heidenen gebleven?’, Kerk en Theologie, 1994, 206-218.
2 In dit artikel ga ik niet nader in op ethische aspecten van zending onder ‘onbereikten’. Zie daarvoor G. Noort, ‘Uitzending als dilemma van zendingsrecht, godsdienstvrijheid en vervolging’, TussenRuimte 2018 | 2, 25-30.
3 J. Hoekendijk, ‘The Call to Evangelism’, International Review of Mission, 39/154 April 1950, 162-175.
4 J. Hoekendijk, ‘Evangelization of the world in this generation’, International Review of Mission, 59/233, January 1970, 25.
5 J. Hoekendijk, ‘Evangelization of the world in this generation’, 28.
6 D. McGavran (ed.), The Conciliar-Evangelical Debate. The Crucial Documents 1964-1976, Pasadena: William Carey Library, 1977, 56-66.
7 D. McGavran (ed.), The Conciliar-Evangelical Debate, 64.
8 D. McGavran, ‘Will Uppsala betray the Two Billion?’, Church Growth Bulletin, July 1971, 149-153.
9 M.W. Goheen, Introducing Christian Mission Today, Downers Grove: IVP Academic, 2014, 401.
10 J. Verkuyl, De onvoltooide taak der wereldzending, Kampen: Kok ten Have, 1978, 10-16.
11 J. Verkuyl, ‘Mission in the 1990s’, in: International Bulletin of Mission Research, 1989, 55.
12 J. Verkuyl, De onvoltooide taak der wereldzending, 50-57.
13 ‘Zending en Evangelisatie: een Oecumenisch Accoord’, Allerwegen 1983 (14/3), 19, 33 en 51.
14 Artikel 83, Together Towards Life, WCC Geneva 2013, 30.
15 A. Camps, ‘Is it necessary to preach the gospel to men of other faiths’, in: Zending op weg naar de toekomst, Kampen: Kok, 1978, 134-135.
16 Zie G. Warneck, Evangelische Missionslehre, Gotha: Perthes, 1897, 217.
– Gerrit Noort is directeur van de Nederlandse Zendingsraad en bijzonder hoogleraar Missiologie aan de Theologische Universiteit Kampen.