Op de website van de Christelijke Gereformeerde Kerken schreef Ds. Peter L.D. Visser, missionair consulent, onderstaande reflectie over missionaire waarden.
Een explosie van vreugde
Als ik met christenen praat over hun missionaire roeping, dan is dat niet altijd een gemakkelijk gesprek. Waar dat in zit, is vaak niet eens zo helder. Wat wél helder is, is dat we niet van de ‘zeepkist’ zijn. Het beeld van ‘missionair-zijn’ ziet er meestal zo uit: het Woord van God op straat of op de markt enigszins hinderlijk aan de orde stellen bij het winkelend publiek. En daar zien negen van de tien christenen zich toch echt niet staan, op die spreekwoordelijke zeepkist. ‘Ik ben niet zo van het praten’, hoor ik dan. ‘Laat mij maar gewoon wat dóen, de handjes laten wapperen’, wat trouwens een prachtige, diaconale gave is. Nu is het nog maar de vraag of in ons land dat vanaf de 8ste eeuw gekerstend werd, het aanspreken van voorbijgangers de enige manier is om het Evangelie aan het hart van anderen te leggen, maar daar hoop ik in een volgend blog op terug te komen.
‘Moeten’?
Voor we het weten zijn we zo in de sfeer gekomen van het ‘moeten’. We zouden ‘eigenlijk’ meer ‘moeten praten’ over de Heere Jezus tegenover onze vrienden, collega’s, buren en familieleden. Maar hoe begin je zo’n gesprek, en is dat trouwens niet erg opdringerig? Moet je anderen niet respecteren in hun manier van denken? Bovendien: ongelovige mensen begrijpen je vast niet, en stel je voor dat ze vragen stellen waarop je geen antwoord weet? Het gevolg is onbegrip en verwijdering tussen enerzijds christenen die vol vuur het Evangelie altijd en overal onvermoeibaar aan de orde stellen, en anderzijds schuchtere zusters en broeders die het aan moed en woorden ontbreekt.
‘Moet verteld worden’
Lesslie Newbigin was een zendeling uit de 20ste eeuw, die bijna 40 jaar in India als zendeling diende. Na terugkeer in Engeland trof hij een sterk geseculariseerd land aan. Internationaal kreeg hij bekendheid als missioloog en hij werd na zijn emeritaat nog stadsdominee in Birmingham, in een kerk tegenover de plaatselijke gevangenis. Hij benadrukte dat de missie van de kerk niet voortkomt uit een wettisch moeten, als een last die christenen torsen, maar uit een ‘explosie van vreugde’. In 1989 schrijft hij in zijn The Gospel in a Pluralist Society: ‘Het nieuws dat de verworpen en gekruisigde Jezus leeft, is iets dat niet onderdrukt kan worden. Het moet verteld worden. Wie kan stil blijven over zo’n feit? De missie van de kerk lijkt op de bladzijden van het Nieuwe Testament meer op de neerslag van een enorme explosie, een radioactieve fall-out die niet dodelijk is, maar leven geeft.’
Geestelijk leven
Daarmee is onze motivatie om te dienen in onze missionaire roeping een vraag, die alles te maken heeft met ons geestelijk leven (of het ontbreken daarvan). Wat zien wij in de Heere Jezus Christus? Is Hij onze ‘bruidegom’? Is Hij onze grote liefde, omdat God in Christus ons eerst heeft liefgehad? Waar de dienst aan God, het volgen van de Heere Jezus een verstofte boel is geworden, een uitgesleten gewoonte, daar zal uiteraard Gods missionaire roeping als een hinderlijke verstoring van een kabbelend kerkelijk en geestelijk leven (of geestelijke dood?) worden ervaren. Maar Christus wíl het anders en máákt het gelukkig ook anders: ‘Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zal blijven en uw blijdschap volkomen zal worden.’ (Joh. 15:11)