De afgelopen jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar de rol van theologie, kerken en zendingsorganisaties in het Nederlandse slavernijverleden. In dit artikel op de site van de Doopsgezinden kijkt Ruud Lambour naar de rol van enkele rijke doopsgezinden. Hij schrijft:
“Nauw betrokken bij het slavernijsysteem waren 69 doopsgezinde beleggers in fondsen die vanaf 1753 speciaal werden opgericht om leningen te verstrekken aan planters in de West. De beleggers vingen 5 à 6 percent rente per jaar en het fonds kreeg als onderpand hypotheek op de plantage, naar luid van de akte inclusief het vee en de tot slaaf gemaakten. Met deze leningen konden planters de nodige tot slaaf gemaakten kopen, die als gevolg van het moordend zware werk steeds door nieuwe vervangen moesten worden.
Van de 83 Amsterdamse handelshuizen die deze plantageleningen aanboden waren er vijf eigendom van doopsgezinden, waaronder Hope & Co van Thomas Hope. Omdat sommige planters hun lening niet konden aflossen werd Hope & Co zelf eigenaar van tenminste twee plantages. Voor zover nu bekend komt het bezit van een slavernijplantage bij andere doopsgezinden nauwelijks voor. Een Amsterdamse koopman kocht er één in Berbice, genaamd Het Land Kanaän, dat hij door faillissement twee jaar later verloor. Twaalf doopsgezinden hadden partiële eigendomsrechten op diverse plantages in Suriname, waarvoor één van hen zes ‘Goudkustslaven’ kocht, à 150 gulden ‘per stuk’.”
Lees hier het hele artikel.
Afbeelding uit het archief van het RKD Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis.