Engelbertus Lagerweij stond bekend als een uitgesproken en wat flamboyant figuur met weinig schroom om zich ook maatschappelijk te woord te melden. Het grote ruiterstandbeeld van St. Willibrord op het Janskerkhof in Utrecht herinnert aan de oecumenisch baanbrekende, kunsthistorisch belangwekkende en maatschappelijk actuele Willibrordtentoonstelling en -herdenking van 1939 – twaalfhonderd jaar na het overlijden van de ‘Apostel der Friezen’. In het kader van deze tentoonstelling en in de nasleep ervan publiceerde Lagerwey een aantal boeken over Willibrord en andere heiligen.
Je zou denken dat iemand in de jaren 1940 en 1941 wel iets anders aan zijn hoofd zou hebben dan bibliofiele uitgaven (twee) en boeken voor de geïnteresseerde (en stichtelijke georiënteerde) gelovige. Schijn bedriegt: de boeken hebben een dubbele bodem en zijn uitdrukking van leiderschap in het publieke domein op een onverwachte manier – en vooral: voor de goede verstaander. In wat volgt schets ik Lagerweys leven kort, ga in op de Willibrordtentoonstelling van 1939, bespreek zijn publicaties en laat ten slotte zien dat ook recensenten in deze tijd wel door hadden waar het hier eigenlijk om ging.
Markant figuur
Om de hagiografische publicaties te kunnen plaatsen is een korte schets van het leven van Engelbertus Lagerwey nodig. Lagerwey was een van de markantere figuren binnen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland die de gang van de ‘oud-bisschoppelijke cleresie’ naar ‘Oud-Katholieke Kerk van Nederland vormgaven.1
Lagerwey werd negen jaar voor de oprichting van de Unie van Utrecht van Oud-Katholieke Kerken in 1889 geboren in Amsterdam, op 26 september 1880.2 Hij volgde daar de lagere school en werd vervolgens opgeleid aan het Oud-Katholiek Seminarie in Amersfoort.3 In 1903 en 1905 werd hij diaken en priester gewijd, waarna hij pastoor werd in Zaandam (1905-1910), Dordrecht (1910-1924) en uiteindelijk van de kathedrale kerk van Ste. Gertrudis in Utrecht (1924-1945), in 1941 werd hij (titulair) bisschop van Deventer, een functie die hij bekleedde tot 1959, het jaar waarin hij op 13 maart stierf.
Lagerwey ontwikkelde een grote activiteit op het gebied van vorming, de sociale en politieke betrokkenheid van de kerk, het behoud van kerkelijk erfgoed en een katholieke stem in de oecumenische beweging. In het kader van het eerste stond hij aan de wieg van het Oud-Katholiek Museum in de oude schuilkerk naast de Ste. Gertrudis kathedraal en, zoals Van Schaik heeft beschreven,4 aan de grote Willibrordtentoonstelling en -herdenking van 1939.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de aanloop daar naartoe zette hij zich in voor een duidelijke oud-katholieke stem en protesteerde bijvoorbeeld formeel bij Seyss-Inquart tegen het verplichte gebruik van de ‘Germaanse groet’ voor mensen in de Arbeitseinsatz, vond liturgische vormen om nadrukkelijk voor de (rechtmatige) regering te bidden, huisvestte onderduikers, onder wie de Utrechtse burgemeester Ter Pelkwijk, en vond uitwegen voor mensen die voor de Arbeitseinsatz opgeroepen waren.5
De wat tegenstrijdig lijkende belangstellingen voor kerkelijk erfgoed en een politiek bewuste opstelling van de kerk(en) werd in de persoon van Lagerwey overwonnen, doordat hij het eerste als aanleiding zag om zich over het tweede te uiten. Zo droeg hij in 1939 een artikel bij aan het oud-katholieke tijdschrift De Oud-Katholiek, waarin hij zich nadrukkelijk afvroeg hoe de huidige generatie, die Willibrords grensoverschrijdende missie en worsteling met de vijanden van het geloof herdacht, zou omgaan met het steeds zwakkere internationalisme en steeds sterkere nationalisme en de vijanden van het geloof in de eigen dagen.6
Het is in de context van deze levensloop met deze interesses en houding dat de hagiografische publicaties van Lagerwey uit 1940 en 1941 geplaatst moeten worden. Deze context geeft ook aanleiding tot de hierboven gestelde vraag: of er niet meer aan de hand is dan vrome hagiografie alleen.
Willibrordtentoonstelling in 1939
De aanleiding voor de heiligenlevens die Lagerwey in 1940 en 1941 uitgeeft en het brevier van Beatrix van Assendelft dat in 1943 volgt, hebben, tenminste wat de eerste drie ervan betreft, hun achtergrond in de Willibrordtentoonstelling van 1939 die plaats vond op initiatief van Lagerwey, zoals Van Schaijk uitvoerig heeft beschreven. Hier is het vooral van belang om er op te wijzen dat Lagerwey hierin drie van zijn grote interesses samenbracht: oecumene, kunstgeschiedenis en de rol van de kerk in de maatschappij. Het tweede spreekt voor zich: Lagerwey zette zich met anderen in voor een exquisiete tentoonstelling in Utrecht (Domkerk), met veel topstukken uit binnen- en buitenland.
Omdat Willibrord ook de ‘stichter van de kerk’ in (tenminste) de Noordelijke Nederlanden is en alle kerken zich ergens op hem terugvoeren, brengt de herdenking ook katholieken van twee soorten (rooms en oud) samen als ook protestanten. Het is een belangrijke oecumenische impuls die goed bij Lagerwey past.
Zijn eigen bijdragen in publicaties omtrent de tentoonstelling kennen echter nog een verder accent: de maatschappelijke actualiteit van Willibrord en dan als een internationaal gericht persoon, niet eens ‘alleen maar’ als inspirerend missionaris. Gezien de grote verdeeldheid in Europa op dat moment – de spanningen rondom ettelijke uitbreidingen van Duitsland door Anschluß of annexatie in 1938-1939 – tegen de achtergrond van het (dreigende) falen van bewegingen gericht op internationale verbondenheid, zoals de Volkenbond, is dit een opvallende nadruk.
Anglicaanse en (dus) Engelse aanwezigheid in de persoon van de bisschoppen van Ripon en Gloucester bij de herdenking was eveneens van meer dan alleen religieus belang. De tentoonstelling moest in september 1939 twee weken te vroeg worden afgebroken vanwege het dreigende oorlogsgeweld.
Heiligenlegenden in 1940 en 1941
Als dan in 1940, net nog in januari, een eerste hagiografische publicatie van Lagerwey verschijnt, een bibliofiele heruitgave met hertaling en inleiding van de middeleeuwse Willibrordlegende volgens (oorspronkelijk) de Legenda aurea, bezorgd in samenwerking met de boekhistoricus Bonaventura Kruitwagen, lijkt er in eerste instantie weinig aan de hand te zijn wat leiderschap in de publieke ruimte betreft. Het nawoord van de uitgave geeft reden hier anders over te denken, daar staat namelijk, in een imitatie van het Nederlands van de legende zelf, ook het volgende:
‘Ende wort ghedruct ende voleynt anno domini Mo.do.cccco ende viertich inden maent ianuario/ als daer was groet swaer orloge ende onpays onder die kersten volcken. ende oec ander volcken dye geen kersten en waren/ ofte niet syn en wouden.’7
Het is een analyse van het tijdsgewricht in miniatuur en: het reproduceert de centrale tegenstelling in de Willibrordlegende: tussen de ‘kerst volken’ aan de ene kant en ‘heidenen’ aan de andere. Voor een goede verstaander in deze tijd: een tegenstelling ook tussen christenen en nazi-Duitsland met zijn neo-pagane mythologie.
‘Juist nu!’
Later dat jaar verschijnt er ook een eerste deel van het tweedelige werk Helden Gods. Legenden van Nederlandse heiligen. Het is anders dan de Willibrordlegende duidelijk gericht op een breed publiek. In de inleiding van de beide publicaties zijn weer opmerkingen te vinden die erop wijzen dat Lagerwey hier meer in de zin heeft dan het bevorderen van stichtelijkheid alleen. Zo is er in het eerste voorwoord te lezen dat het hier om ‘schatten van godsdienstige, zedelijke, letterkundige, verheven dichterlijke, echt vaderlandse waarde’ gaat.8 Aan het einde voert Lagerwey een tweegesprek met een (fictieve) gesprekspartner die hem vraagt of het nou zo zinnig is om dit soort teksten nu uit te geven – Lagerwey antwoordt met: ‘Juist nu!’
In het tweede deel van Helden Gods is een opvallende zin de slotzin van de hele inleiding, waar hij een wending maakt vanr het verlangen van mensen naar een nog betere uitgave naar een algemenere uitspraak over wensen:
‘Moge God, die wonderlijk is in zijn heiligen, ze [sc. de hoogste wensen van mensen] aan ons vervullen boven bidden en verwachten, ons lonen met vrede en kronen met glorie!’9
Het is een uitspraak die op twee niveaus te lezen valt: die van vroomheid en die van politiek.
Dubbele bodem
Wat gebeurt er dan wanneer deze publicaties met het oog op de inhoud gelezen worden en in het licht van deze opmerkingen in de voorwoorden?
Het antwoord op deze vraag is: Lagerwey presenteert via zijn boeken en heel eigen visie op wat mensen samenbindt en langs welke lijnen conflicten verlopen. Je zou kunnen zeggen dat zijn gebundelde heiligenlegenden een visie op de communio sanctorum biedt die tegelijkertijd een maatschappijkritiek inhoudt. Door zijn bundel te positioneren als ‘Helden Gods’ en in te zetten op Nederlandse heiligen, spreekt Lagerwey een discours aan over vaderland en de paradigmatische vertegenwoordigers van de bijbehorende identiteit die in de jaren dertig en veertig breed verspreid was, juist met die woorden. De selectie en presentatie van de heiligen geven hier vervolgens inhoud aan.
Wat blijkt is dat ‘Nederlandse’ heiligen meestal helemaal niet Nederlands of (‘Fries’) zijn, maar Engels, Frankisch, of nog iets anders. Het is dus een internationale gemeenschap.
Zijn samenhang vindt deze gemeenschap in een gemeenschappelijk geloof en haar heiligheid ontleent ze aan God, niet, bijvoorbeeld aan een gemeenschappelijk ‘ras’ of de ‘geest’ van een ‘volk’.
Als er gestreden en geworsteld wordt in de legenden, dan is dat vrijwel altijd tussen christenen aan de ene kant en heidenen aan de andere kant. Echt Nederlanderschap is dus internationaal georiënteerd en gebaseerd op een geloofsgemeenschap met deugden als barmhartigheid en naastenliefde, eerder dan op militaire heldhaftigheid of soortgelijk heldendom en offers voor het heilige vaderland.
De scheidslijn loopt bij Lagerwey tussen christelijk en heidens, niet tussen rassen, terwijl het christelijke een eigen vorm van heldhaftigheid kent, die eerder geweldloos georiënteerd is – zelfs bij militaire heiligen als St. Joris (derde heilige in het tweede deel). Dit sluit uitstekend aan bij zijn eigen pleidooi voor ‘internationalisme’ rondom het gedenken van Willibrord in 1939 en is daarom vermoedelijk meer dan een Hineininterpretieren in Lagerweys hagiografische publicaties.
Het beeld van bibliofiele en vrome publicaties met een dubbele bodem lijkt bevestigd te worden door een laatste publicatie uit 1943: Het brevier van Beatrix van Assendelft. In de uitgave zelf staat weinig subversiefs, maar de titel is wel opvallend: in het manuscript zelf wordt er naar Beatrijs en niet naar Beatrix verwezen. Het is natuurlijk dezelfde naam, maar zou deze titel geen toespeling zijn op de naam van de in 1938 geboren kroonprinses en latere koningin?10
Fantasie of werkelijkheid: scherpe recensenten
Om na te gaan of het plausibel is dat de bovenstaande dubbele lagen in Lagerweys publicaties ook opgemerkt zijn, is het goed om naar contemporaine recensies te kijken. Deze zijn er met name van Helden Gods en sommige ervan geven inderdaad aanleiding om te denken dat de dubbele lading van de boeken ook door tijdgenoten zo gezien werd. Twee voorbeelden hiervan zijn de volgende.
In Het Nieuwsblad van Friesland verschijnt op 29 november 1940 (p. 2) een recensie die uit Lagerweys inleiding de zin citeert die betrekking heeft op de ‘schatten van godsdienstige, zedelijke, letterkundige, verheven dichterlijke, echt vaderlandse waarde’11 en benadrukt elders ook het ‘Vaderland’ als het referentiekader van Lagerweys uitgave. De recensie lijkt dus het ‘vaderlandse karakter’ van de bundel te benadrukken.
Over het tweede deel van de Helden Gods verschijnt er in Het Nationale Dagblad, een uitgave van de Nationaal-Socialistische Beweging, op 6 maart 1942 (p. 4) een recensie van de hand van Andreas Glotzbach die, hoewel positief getoonzet, zich wel ergert aan te vaak voorkomende zinnen als ‘Nu, de koning van Engeland, een zeer machtig heerscher, die tal van volkeren aan zijn schepter [sic] onderworpen had, vatte het plan op …’ (Lagerwey bleef hier overigens trouw aan de grondtekst van de ‘Legenda aurea’, de ‘Gulden legende’). Ook hier lijkt de recensent in te gaan op een heel specifiek onderdeel van Lagerweys publicatie.
De conclusie in deze bijdrage kan kort zijn: door voort te bouwen op de Willibrordherdenking van 1939 en een aantal hagiografische, op het eerste gezicht vooral bibliofiele en stichtelijke uitgaven, het licht te laten zien net voor en aan het begin van de Tweede Wereldoorlog en de Duitse inval in Nederland, oefende Lagerwey op een subtiele manier, maar herkend door tijdgenoten, religieus leiderschap uit in de publieke sfeer.
Noten
1 Zie voor dit en het volgende: Wietse van der Velde, ‘Working for Things Eternal: Engelbertus Lagerwey (1880-1959), Bishop of Deventer’, Internationale Kirchliche Zeitschrift 106 (2016), 153-179; voor de transitie, zie ook: Theo H.J. Clemens, ‘Franciscus Kenninck (1859-1937): aartsbisschop tussen Oud-Bisschoppelijke Cleresie en Oud-Katholieke Kerk’, Trajecta 10 (2001), 16-37. Zie over deze tijd en Lagerweys naaste collega in het bisschopsambt ook: P.-B. Smit, ‘Recht doen aan jezelf en de ander: Aartsbisschop Andreas Rinkel en oecumenische theologische vernieuwing binnen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland’, Trajecta 23 (2014), 201-218.
2 Over de Unie van Utrecht zie: Dick Schoon, ‘The Union of Utrecht among the Christian World Communities: A Comparative Perspective’, Internationale Kirchliche Zeitschrift 105 (2015), 91-103.
3 Over de geschiedenis waarvan, zie: A. Berlis/J. Hallebeek, ‘Das Seminar der niederländischen Kirche‘, in: G. Eßer/M. Ring (ed.), Zwischen Freiheit und Gebundenheit. Festschrift zum 100jährigen Bestehen des Alt-Katholischen Seminars der Universität Bonn (1902-2002), Bonn: Alt-Katholischer Bistumsverlag, 2002, 238-260.
4 Van Schaik, ‘“Allen”.’ Zie ook Van der Velde, ‘Working.’
5 Zie hiervoor: Van Schaik, ‘“Allen”.’ Zie ook Van der Velde, ‘Working.’
6 Zie: de bijdrage van E. Lagerwey in De Oud-Katholiek 55 (1939), 336-338. Vgl. Van der Velde, ‘Working’, 177. Zie voor een artikel van een soortgelijke strekking over de internationale betekenis van Willibrord (in Anglicaans-Oud-Katholieke betrekkingen) ook: E. Lagerwey, ‘Der heilige Willibrordus’, Internationale Kirchliche Zeitschrift 29 (1939), 146-152, vooral 151-152. Over de notie van principiële verbondenheid van een kerk, zie ook idem, ‘Selbständigkeit einer Kirche’, Internationale Kirchliche Zeitschrift 36 (1946), 1-7, waarin Lagerwey de gedachte van de ‘zelfstandigheid’ van een kerk uit katholiek oogpunt gedecideerd afwijst. De context van deze stellingname is een oecumenische enquête vanuit de Wereldraad van Kerken (in oprichting) over verschillende ecclesiologische opvattingen onder zijn (toekomstige) leden.
7 Lagerwey/Kruitwagen, Legende, 57.
8 Lagerwey, Helden 1, 7.
9 Lagerwey, Helden 2, 10.
10 E. Lagerwey/A.W. Byvanck, Het brevier van Beatrix van Assendelft in het bezit van het Metropolitaan Kapittel van Utrecht, Leiden: Brill, 1943.
11 Lagerwey, Boden, 7.
— Peter-Ben Smit is universitair docent Nieuw Testament aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, bijzonder hoogleraar aan het Oud-Katholiek Seminarie, (assistent-)pastoor Oud-Katholieke Parochie Amsterdam en lid van de redactie van TussenRuimte.