Theologische en missiologische reflectie – vanuit andere bronnen 

Dit dossier geeft chronologisch een indruk van reflecties op het thema wederkerigheid in missionaire relaties vanuit bronnen buiten de Zendingsraad.  

Gerald H. Anderson, A Moratorium on Missionaries? In: the Christian Century, January 16, 1974. Moeten de westerse kerken voorlopig ophouden met het sturen van geld en zendelingen naar de Derde Wereld om het dominantie/afhankelijkheidssyndroom te doorbreken dat de relatie lange tijd heeft gekenmerkt? Nee, antwoord Anderson: We kunnen de opgestapelde problemen van bijna 200 jaar missionaire relaties niet op verantwoorde wijze oplossen door plotseling een isolement te zoeken; en het Nieuwe Testament zal ons dat ook niet toestaan. De “vreemde” missionaire aanwezigheid in het leven van elke kerk moet dienen als een herinnering aan de “vreemde” aard van het evangelie voor elke natie en cultuur. En een moratorium zou ons beperken tot zending daar waar we zijn – een totaal onbijbels concept – en het concept ontkennen van missie  als de hele kerk die het hele evangelie naar de hele wereld brengt. Nee: de grootste bedreiging voor de onderlinge afhankelijkheid is zelfvoorzienendheid. Anderson citeert met instemming het verslag van de Zendingsconferentie in Bangkok (1973): ‘Wat we moeten zoeken is…een volwassen relatie tussen kerken. Fundamenteel voor zo’n relatie is wederzijdse toewijding om deel te nemen aan de missie van Christus in de wereld. Voorwaarde hiervoor is dat elke kerk die bij de relatie betrokken is, een duidelijk besef heeft van de eigen identiteit. Dit kan echter niet in isolatie worden gevonden, want het is alleen in relatie met anderen dat we onszelf ontdekken.’ 

De organisatoren van het eerste evangelicale Lausanne-congres over wereldzending in 1974 nodigden christenen van de verschillende kanten kanten van het moratoriumdebat uit voor het congres, waaronder de Keniaanse theoloog John Gatu, de auteur van het moratorium. Op het congres besprak de East Africa National Strategy-groep van ongeveer 60 afgevaardigden uit Kenia, Oeganda en Tanzania de kwestie. Er volgde een stevig en redelijk debat tussen Gatu, die pleitte voor het moratorium, en Festo Kivengere, een Anglicaanse bisschop uit Oeganda die ertegen was. Tegen het einde van de week hadden beide partijen hun meningsverschillen voldoende opgelost om een ​​consensusverklaring aan het congres te kunnen aanbieden: ‘… [Our] group felt that the application of the concept behind moratorium might be considered for specific situations rather than generally.

Johannes Verkuyl, Inleiding in de nieuwere zendingswetenschap, Kampen 1975, 417-459. Verkuyl (zendingsman, missioloog en algemeen secretaris van de NZR (1963-1968)) verwijst naar de Wereldzendingsconferentie van Mexico (1963), waar het concept van zending in zes werelddelen voor het eerst centraal werd gesteld. Uit het besef dat de hele wereld zendingsterrein én thuisfront is vloeit de noodzaak voort van wederzijdse assistentie. Het beeld van het lichaam van Christus (1 Kor.12) betekent dat alle leden gelijkelijk afhankelijk afhankelijk zijn van het hoofd, Christus, en onderling afhankelijk voor de functionaliteit van het lichaam. Verkuyl pleit daarom sterk voor multilaterale (naast bilaterale) relaties in de zending. Hij gaat ook in op praktische vraagstukken als assistentie in personeelsvoorziening en financiële assistentie. In plaats van het moratorium-voorstel pleit ook Verkuyl voor ‘volwassen relaties’.  

E. Jansen Schoonhoven, Wederkerige Assistentie van Kerken in Missionair Perspectief, Leiden 1977. Samenvatting en evaluatie van een studieprojekt van het Interuniversitair Instituut voor Missiologie en Oecumenica, afdeling Missiologie, 1970-1976. Sinds de late zestiger jaren kreeg het begrip wederkerige assistentie van kerken zowel in protestantse als katholieke kring aandacht. De Leidse afdeling voor missiologie koos voor een breed onderzoek in deze materie op vier niveaus: bijbels-exegetisch, historisch-missionair, sociologisch en socio-missiologisch. Leny Lagerwerf stelt hierin: van gelijkwaardigheid in het bieden van wederkerige assistentie is geen sprake. Alleen bij economische, religieuze en sociale gelijkwaardigheid is werkelijke wederkerige assistentie te realiseren. Tot zo lang blijft het hulpverlening. Wederkerige assistentie is zeker een ideaal en een theologisch concept, maar sociologisch gezien een structurele onmogelijkheid. De wereldse elementen van macht in de onderlinge relaties zijn niet uit te zuiveren (blz. 94-103). F.J. Verstraelen opponeert tegen deze visie in zijn tweedelig werk An African Church in Transition (IIMO/Tilburg 1975). Hij stelt: bij het functioneren van de assistentie is de ‘arme’ kerk nooit geheel passief, Bovendien bestaat de werkelijke ‘rijkdom’ van de kerk in geestelijke goederen: geloof, hoop en liefde. Wederkerigheid betekent niet dat de betrokkenen dezelfde elementen geven als die zij ontvangen. Wederkerigheid is in ieder geval een mogelijkheid, een taak meer dan een feit. De realisatie is een proces (samenvatting bij Jansen Schoonhoven, p.150 v.). A. de Groot sloeg een brug door wederkerige assistentie ‘een evangelische utopie’ te noemen. Utopie niet als een onverwezenlijkbaar ideaal maar ‘als het beeld van een nieuwe toekomst waarin men gelooft…De utopie houdt in de werkelijkheid niet alleen de mogelijkheden in het oog, zij maakt de mogelijkheden ook werkzaam en ze houdt de mogelijkheden geduldig maar onophoudelijk open’ (citaat bij Jansen Schoonhoven, p.119).  

Commissie ‘Wederkerigheid en Uitwisseling’, Nieuwe wegen voor zending en werelddiakonaat. Wederkerigheid en Uitwisseling, Oegstgeest/Leusden 1988. Vanaf de jaren tachtig bespraken kerkelijke zendingsinstanties uitzending van zendingswerkers steeds vaker in de context van wederkerige kerkelijke relaties. Het gegroeide besef dat op alle continenten zelfstandige kerken waren ontstaan, leidde tot een nadruk op partnerschap en gelijkwaardigheid. In de praktijk was dat geen gemakkelijke opgave. Westerse kerken en zendingsgenootschappen beschikten over veel geld en zendingspersoneel, terwijl voormalige zendingskerken evenwichtige relaties verlangden waarin de macht van het geld niet vorm en inhoud van de zendingsrelatie dicteerde. Ook westerse kerken moesten leren om te ontvangen. Uitwisseling moest daarom in de plaats komen van eenrichtingsverkeer vanuit ‘the West to the rest’. Wederkerigheid moest de kwaliteit van de relatie worden. De commissie Wederkerigheid en Uitwisseling van de Samen op Weg-kerken bezon zich op deze thematiek en gaf in 1998 een discussienota in bespreking. Deze nota bood grondige reflectie, maar gaf ook tal van aanbevelingen voor een praktische invulling van wederkerigheid en uitwisseling in het werk van zending en werelddiaconaat. ‘Nieuwe Wegen’ was gericht op de gemeente; het was een boodschap voor plaatselijke ZWO-commissies en kerken.   

In 1991 publiceerde David Bosch zijn standaardwerk Transforming Mission, Maryknoll, NY: Orbis, 1991. Bosch analyseerde de geschiedenis van missie door zes paradigmatische verschuivingen te belichten. Het laatste van de zes genoemde paradigma’s is het opkomende oecumenische paradigma dat benadrukt hoe belangrijk het is dat christenen leren hoe ze samen kunnen leven en getuigen. Bosch stelt dat de afnemende dominantie van het Westen over zending, het groeiende respect voor andere culturen en religieuze uitingen en globalisering verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van het oecumenische paradigma. De realiteit van de oecumene opent de deur voor de opkomst van een nieuw paradigma dat bekend staat als het wereldchristendom.

L.A. Hoedemaker, Met anderen tot Christus, Zoetermeer 2000, 96-98. In de laatste decennia van de 20e eeuw kwam zending in Nederland steeds meer in beeld. Oecumenisch leerproces en terugkoppeling van missionaire ervaringen werden trefwoorden. De Groninger missioloog L. Hoedemaker stelde kritische vragen naar het missionaire gehalte van deze oecumenische leerprocessen. Hij waarschuwde dat wederkerige oecumenische relaties tot een kerkelijke gevangenschap en interkerkelijk toerisme konden leiden, waarbinnen een echte missionaire vraagstelling niet kan gedijen. Die moet immers ‘van buiten’ komen, vanuit de spanning tussen wereld en Gods Rijk, en kan ‘niet worden gelokaliseerd in de relaties tússen kerken’.  

Charles van Engen, Toward a Theology of Mission Partnerships, in: Missiology: An International Review, 2001/29/1 (11-44). Beginnend met een beschouwing van de betekenis van “partnerschap”, zoals verstaan door verschillende christelijke tradities in de twintigste eeuw, baseert de auteur zijn theologie van missie-partnerschappen op een missiologische lezing van Efeziërs 4:1 tot 5:2. Puttend uit de belangrijkste accenten van Paulus’ denken in de tekst, betoogt Van Engen dat, omdat de eenheid van de kerk gecentreerd is in Jezus Christus (de motivatie voor zending), christenen geroepen zijn om samen te werken voor wereldevangelisatie, door elkaar te dienen in liefde en nederigheid (de keuzevrijheid van de zending) terwijl zij deelnemen aan de missie van Christus, en door elkaar de unieke gaven te bieden die door de Heilige Geest gegeven zijn aan hun verschillende regionale en wereldwijde organisaties en kerken (het middel tot zending), zodat zij de heiligen voor het werk van dienstbaarheid kunnen toerusten totdat zij allen tezamen opgroeien tot de maat van de gestalte van de volheid van Christus (de doelen van missie-partnerschappen). 

Tim Dakin, ‘CMS and New Mission’, in: Anvil Journal of Theology and Mission (CMS), 2008/25/3 (195-208) en 2008/25/4 (283-303). Tim Dakin spreekt voor de unieke situatie van de missie van de Anglicaanse wereldwijde kerkgemeenschap. De artikelen bevatten bijbels- en systematisch-theologische reflectie op de ‘new Ephesian moment’ (Andrew Walls): we leven in een tijd van paradigmaverandering zoals beschreven in de Efezebrief, toen twee culturen samenkwamen om Christus te ontdekken. Nu is dit een wereldwijd gebeuren. In een tijd van globalisering van de kerk is er oneindig veel van het transformerende leven van Christus te ontdekken als we beseffen dat de kerk essentieel een mission community is en een hermeneutiek van het evangelie. Dat geeft ruimte voor een netwerkbenadering van zending:  kerk in missie is niet alleen contextueel (lokaal) maar ook transcultureel (wereldwijd). Het doel is niet het planten van autonome drie-zelf kerken, maar een missie-economie met het eschatologische visioen waarin alles verenigd wordt in Christus. Hij kan alleen worden gekend en ontdekt als Heer van allen als Hij in wederzijdse uitwisseling wordt gedeeld en de kerk in dialoog gaat met iedere cultuur.  

Tim Dakin, ‘What Is at the Heart of a Global Perspective on the Church?’ In: Mission-Shaped Questions: Defining Issues for Today’s Church, edited by S. Croft. London 2008, 42-53. 

Q. van Ufford en J. Breetvelt, Als uw leerlingen tussen de volken… Op zoek naar de missionaire roeping van de Protestantse Kerk in Nederland anno 2010, Zoetermeer 2010. p. 99-110: Hans Visser en Wilbert van Saane, ‘De gave zijn mensen’. p. 174-188: Sjaak van ’t Kruis en Bas Plaisier, ‘Oecumene als partnerschap’.  

Council for World Mission (CWM), Mission in the Context of Empire, CWM Theology Statement, 2010. Deze theologische statement vormt de basis van het werk van CWM. Op de site zijn resources te vinden over de kritische en postkoloniale visie en theologie van waaruit CWM werkt. In 2018 is er reflectie op de impact die genoemd statement heeft gehad voor het werk, en zijn de gedachten verzameld over hoe de visie van zending in een context van empire in de komende tijd vorm zou moeten krijgen. Dit is te lezen in Unmasking Empire. 

Kang-San Tan, Western Dominance in World Mission: A Time for Change? A Response from an Asian Perspective,’ CMF Thinking Mission Forum, 25 May 2011. Sommige deelnemers vonden dat het Lausanne 3 congres in Kaapstad (2010) teveel de agenda van de kerk van het westen weerspiegelde. Op een forum in 2011 werd daarop gereflecteerd door o.a. Kang-San Tan. Hij beschrijft dat er ’tot op heden drie hoofdmodellen zijn voorgesteld om om te gaan met de westerse machtspositie in zendingssamenwerking, namelijk internationalisering, regionalisering en lokalisering/nationale entiteiten.’ Een belangrijke mogelijkheid is een gedecentraliseerd netwerk van gelijkwaardige autonome interculturele gemeenschappen die samen delen in een gemeenschappelijke missie. Tan beschrijft drie verschillende routes naar zo’n decentraal netwerk.

Gert Noort en Wilbert van Saane, ‘Tussen geven en ontvangen, in: Kerk en Theologie, april 2015, 169-183. Dit artikel geeft vooral aandacht aan uitzending in relatie tot wederkerigheid van relaties.  

Patrick Fung, ‘Cooperation in a Polycentric World’, WEA MC Global Consultation Panama 2016, onderzoekt de verschillende dimensies van cooperatie in zending van een Global South perspectief. Als eerste onderzoekt hij wat de implicaties zijn van het bijbelse begrip “koinonia” in relatie tot partnerschap en samenwerking voor wereldwijde zending. Ten tweede gaat hij in op de vraag wat de mogelijke valkuilen, barrières en uitdagingen zijn in partnerschap en samenwerking voor wereldwijde missie in een polycentrische wereld. En tot slot beantwoordt hij de vraag wat voor soort partnerschap en samenwerking mogelijk zou zijn voor wereldwijde missie in een polycentrische wereld.

Eleonora Hof, Reimagining Mission in the Postcolonial Condition. A Theology of Vulnerability and Vocation at the Margins, 2016. Hoe kan een hedendaagse missietheologie recht doen aan de postkoloniale context en de realiteit van het wereldchristendom? Deze dissertatie stelt voor om marginaliteit en kwetsbaarheid centraal te stellen in een postkoloniale theologie. Aanwezig zijn in de marge helpt kerken om zich te distantiëren van hun toe-eigening van een positie in het centrum, in navolging van Jezus Christus, de grensganger bij uitstek. Marginale missie is gekoppeld aan kwetsbaarheid en duidt het definitieve afscheid aan van het ideaalbeeld van de autonome, onkwetsbare mens. In een context die nog steeds gestempeld is door racisme en structurele ongelijkheid, is openheid noodzakelijk om elkaar op een werkelijk gelijkwaardige manier te ontmoeten. Kwetsbaarheid en marginaliteit zijn ook onmisbaar in een robuuste roepingstheologie. Juist omdat de zendingsroeping vaak geïnterpreteerd is in een expansief paradigma van missie, beargumenteert Eleonora Hof dat het noodzakelijk is om roeping als aanwezigheid te definiëren. Roeping vindt daarom plaats in en door de kwetsbare aanwezigheid in de marges van de maatschappij.  

Wilbert van Saane, Protestant Mission Partnerships, 2018. Partnerschap is een controversieel concept in de protestantse zending. Deze historische en missiologische dissertatie traceert de relaties tussen Nederlandse en Indonesische kerken van het koloniale tot het postkoloniale tijdperk in de geschiedenis van de Nederlandse Zendingsraad, de Internationale Zendingsraad en de Wereldraad van Kerken. Aan de hand van zijn onderzoek in missionaire en oecumenische archieven belicht de auteur gelijkheid, wederzijdsheid en wederkerigheid in Nederlands-Indonesische zendingspartnerschappen.  

C. van Engen, Present-day Mission Partnerships, in: Acta Theologica 2019 (53-71). Er worden vandaag evenveel fulltime interculturele zendelingen uitgezonden en ondersteund door kerken in Azië, Afrika en Latijns-Amerika als er vanuit Europa en Noord-Amerika worden uitgezonden. In deze nieuwe realiteit is er een dringende behoefte om nieuwe patronen van missionair partnerschap tussen christenen over de hele wereld te ontdekken en te creëren. Het is dringend noodzakelijk dat kerkleiders, zendingsleiders en zendingswerkers met elkaar praten, analyseren, bekritiseren en de mogelijkheden en valkuilen van partnerschap in zending in de 21e eeuw verwoorden. In dit artikel wordt stilgestaan bij drie aspecten van het huidige missiepartnerschap, namelijk de brede context van missiepartnerschappen; kwesties die verband houden met de structuren voor missiepartnerschappen, met name de relaties tussen modaliteit (vaste structuren) en sodaliteit (gedecentraliseerde vrijwillige initiatieven) van zending, en enkele valkuilen van paternalisme waarmee iedereen in missiepartnerschappen wordt geconfronteerd.  

Professor Anthony A. Akinwale, O. P., Mutuality in Mission: Sending and Receiving, Proclaiming the Gospel and Celebrating the Sacraments, Lusaka, Zambia, 2019. Zouden lokale kerken en samenlevingen in het noorden van de wereld zendelingen uit Afrika ontvangen, net zoals Afrikanen in het verleden zendelingen uit het noorden van de wereld ontvingen? Kunnen Afrika en het Noorden zendelingen naar elkaar uitzenden en ontvangen? De bedoeling van dit artikel is niet alleen om een positief antwoord te geven op de vraag, maar, nog belangrijker, om de aard en de theologische basis van de wederkerigheid in de zending uit te leggen zoals die voortvloeit uit de ecclesiologie van de gemeenschap (koinonia) van het Tweede Vaticaans Concilie. Akinwale concludeert: de imperatief van wederkerigheid in de zending is een uitdrukking van het sacramentele bewustzijn van de Kerk.  

Kyama Mugambi, ‘Mission is not Western’, in: Anvil Journal of Theology and Mission (CMS), 2020/34/1. Wat zending is wordt steeds meer gedefinieerd door de identiteit van de overheersende christelijke expressies in de wereld. Afrikaans christendom is vandaag kenmerkend voor het wereldwijde christendom. Dat betekent o.a. dat de kerkplantende plaatselijke kerk de buitenlandse zendingsorganisatie vervangt als de belangrijkste factor in de groei van de kerk. Daarbij speelt ook een rol dat in de nieuwere pentecostaal-charismatische kerken iedere gelovige geacht wordt gaven te hebben. Zending is daarom ‘ministry by the whole people of God‘.  

Kirst Rievan schrijft in Lausanne Global Analysis (juli 2021) het artikel ‘Are Foreigners Still Needed in the Age of Indigenous Mission? Roles, strategies and reflections for outsiders in local contexts’. Hij beschrijft drie (chronologische) frameworks voor zending: van ‘from the West to the rest’, via Samuel Escobars slogan ‘from everywhere to everyone’ naar een derde framework: ‘centring the local’, dat wil zeggen dat het leiderschap van locale zendingsinspanningen lokaal moet zijn, met buitenstaanders in een ondersteunende rol. Rievan beschrijft voorbeelden van zulke ondersteunende rollen en strategieën, waarbij de rol van buitenstaanders verminderd wordt.

Rupen Das, What the Majority World Is Saying about Mission Today, in: Evangelical Review of Theology (2022) 46:3, 197–212, heeft intensief geluisterd naar de stemmen van zendingsleiders uit de Majority World. Hij stelt vast dat de zending daadwerkelijk polycentrisch is geworden, maar dat niettemin sterk wordt gevoeld dat westerse wereldbeelden, theologische kaders, strategieën en financiering nog steeds nog steeds de meeste discussies en literatuur over zending, evangelisatie en theologisch onderwijs domineren. Partnerschappen met westerse leiders hebben vaak sterk het karakter van strategie, resultaten en acountibility in plaats van spiritualiteit, gebed en vertrouwen. Niet-westerse partners benadrukken dat zending in de Majority World geworteld moet zijn in het plaatselijke: locale world views, zendingsstrategieën, financiering, lokaal gecontextualiseerde theologieën en lokaal begrip van wat de Bijbel zegt over morele en sociale vraagstukken.

Mekdes Haddis, A Just Mission: Laying Down Power and Embracing Mutuality, Downers Grove, 2022. Mekdes Haddis, een Ethiopische die nu in de Verenigde Staten woont, levert een postkoloniale kritiek op de westerse missie, waarbij ze het white savior-complex op zijn kop zet en pleit voor een meer mondiaal rechtvaardige aanpak. Een rechtvaardige zending onderzoekt evangelische zending vanuit het perspectief van de ontvanger, waarbij zwakke punten worden belicht en onrechtvaardigheden worden benoemd. Het boek bekritiseert de overmoed rond zending: de gevestigde belangen, machtsbeoefening, focus op geld, getallen en strategieën en vooral hoe wij in het Westen zending zo vaak tot een transactie hebben gemaakt in plaats van een relatie van wederkerigheid, doordrenkt met de Heilige Geest, en geleefd in een discipelschap dat ons oproept tot een leven van getuigenis en lijden.  

Twee artikelen in Lausanne Global Analysis July 2024. Everton Jackson schrijft in Affirming Our Common Calling: Interdependence for polycentric mission: De missionaire trends van de 21e eeuw hebben een context gecreëerd die netwerken tot de wenselijke weg voor wereldzending maakt. De auteur stelt voor om missionaire koinonia te gebruiken als kader voor netwerken in zending. ‘Missionaire koinonia impliceert het idee van Gods volk in partnerschap met God en met elkaar voor de holistische transformatie van Gods schepping die zucht naar herstel.’ Het “streeft naar complementariteit, niet naar concurrentie; arbeidsdeling, geen monopolie; gedeelde missie, niet verdeeld doel; en gelijke status, geen ongelijkheid.’ Hij besluit met een advies: ‘De missionaire bloei die wordt ervaren in de Majority World of Global South moet niet worden gezien als een missionair voorrecht, maar als de positionering van heel Gods volk als dienende partners. En dus, in plaats van je bezig te houden met het idee van omgekeerde missie, laat de focus liggen op partnerschap, netwerken, samenwerking en onderlinge afhankelijkheid.’

In het tweede artikel past Michael Prest dit principe toe op internationale zendingsorganisaties in ‘Collaboration not Control: Rethinking the international agency model in the pursuit of mutual mission sending partnerships with the Majority World’. ‘Ondanks al het gepraat over polycentrisme in zendingskringen van vandaag’, merkt hij op dat ‘internationale zendingsorganisaties internationaal kunnen zijn in personeel, maar westers blijven in organisatie en structuren.’ Nu de context van de missie radicaal is veranderd, daagt hij grote multinationale zendingsorganisaties uit om een alternatieve structuur te overwegen – ‘iets dat de voordelen van internationale relaties behoudt, maar de besluitvorming en de juiste modellen voor het uitzenden van missies echt in handen houdt van de mensen ter plaatse’. Hij bespreekt een voorbeeld van ‘een netwerk of gemeenschap van zendende organisaties en kerken die zich vrijwillig verenigen.’ We kunnen leren van dit model dat ‘een echt polycentrisme voor het samenwerkingsverband laat zien, waarbij het leren in elke richting wordt gedeeld tussen elke samenstellende groep’.