Is er een rol voor westerse zendelingen in Azië?

Het leek een soepele uitzending te worden. Op uitnodiging van het theologisch seminarie voor Oost-Indonesië en uitgezonden door Leusden en Oegstgeest, toen nog Samen-op-Weg, arriveerden mijn man en ik in september 2000 in Makassar om les te gaan geven aan zo’n zeshonderd theologiestudenten. De toenmalige rector van het seminarie was een vooraanstaand theoloog en een voorstander van vernieuwing en democratie. Er woei een frisse wind over de campus. Onze opdracht was overzichtelijk: meedoen met de frisse wind. 

Twee gebeurtenissen hebben een stempel gedrukt op onze uitzending naar Indonesië. Als eerste het terugtreden van president Soeharto in mei 1998, waarmee een einde kwam aan een repressief regime en er een periode aanbrak van hoop en democratisering. Als tweede de terroristische aanslagen op onder andere het World Trade Center in september 2001 en de daaropvolgende war on terrorism van de toenmalige president van Amerika, George Bush. 

Drie moslimvrouwen (onder wie een hoogleraar) en twee christenvrouwen werken samen aan de opvang voor vrouwen in Makassar die te maken hebben met huiselijk geweld.

Een tijd van hoop

De tijd was gunstig, de zogenaamde ‘Reformasi’ na mei 1998 betekende meer wettelijke ruimte voor kritiek en vernieuwing. Het lezen van de ooit verbannen schrijver Pramoedya Ananta Toer of de bevrijdingstheologen Gutiérrez en Boff was officieel weer toegestaan en de pers werd minder gecensureerd. Een tijd van hoop dus. Maar wat hoop voor de een betekent, betekent verlies voor de ander. En dat maakt een tijd van hoop ook een onzekere en soms gevaarlijke tijd. Je weet nooit wat je hebt aan mensen met invloed en privileges. In tijden van hoop zijn zij degenen die iets moeten inleveren. Invloed en privileges dreigen in een democratiseringsproces verdeeld te worden. Ook onder vrouwen, jongeren, armen, mensen van lagere kasten of onbeduidende etnische groepen. Weinig collega’s op de campus waren daar officieel op tegen. Maar toen het qua democratie menens werd op de campus, ontstond weerstand. 

Het proces van vernieuwing van theologisch onderwijs op onze campus was al veel eerder begonnen. Maar bij deze rector werd de vernieuwing minder vrijblijvend, er werd een prijskaartje aan gehangen. Het hield bijvoorbeeld in dat docenten ter verantwoording geroepen konden worden over de beoordeling van het werk van de studenten. Docenten konden ontslagen worden als zij meer van hun vrouwelijke studenten vroegen dan waarvoor ze aangesteld waren. Het betekende ook dat corruptie op de campus niet langer werd beschouwd als iets dat er nu eenmaal bij hoorde, hoe onchristelijk het ook moge zijn, maar dat het besproken en soms ook afgestraft werd. 

De pijn die dit proces veroorzaakte bij een klein deel van het docententeam en bij het bestuur vertaalde zich niet in protest tegen democratie. De vernieuwers, tot wie ook wij behoorden, werden niet weggezet als ‘te democratisch’, maar kregen het etiket ‘liberaal’, ‘onbijbels’, ‘communistisch’ of ‘westers’ opgeplakt. 

Begin 2005 kwam er een nieuwe rector die, met steun van de belangrijkste kerken, de klok weer terugdraaide. In de loop van dat jaar zijn alle docenten die met de vernieuwing mee hadden gedaan opgestapt. Wij volgden, op afstand. In 2006 hebben wij onze opdracht teruggegeven aan de Protestantse Kerk in Nederland.

Gediskwalificeerd

Etikettering om mensen onschadelijk te maken is een beproefd middel, ook in Indonesië, zeker vanaf 1965. Na de vermeende communistische coup in 1965 waarbij zes generaals geëxecuteerd werden, greep Soeharto de macht en liet rond een miljoen leden van de communistische partij (onder wie veel rijstboeren) vermoorden en nog eens ongeveer 700.000 mensen gevangennemen zonder vorm van proces.¹ Vanaf dat moment kon iedereen die Soeharto in de weg stond, verdacht worden van communistische sympathieën en zonder pardon worden verbannen. Het mechanisme om kritische mensen te classificeren als ‘communistisch’ of welke diskwalificatie dan ook, zit nog in het systeem. Daar maken de kerken geen uitzondering op. 

Het etiket ‘westers’ was in onze situatie natuurlijk een ongemakkelijke. De ironie was dat wij als westerse zendelingen meededen met de ontwikkeling van een contextuele theologie. In feite een poging om de theologie te dekolonialiseren, wat minder westers te maken. Die gezamenlijke zoektocht naar goede vormen van contextuele theologie beïnvloedde niet alleen de theologie van de Indonesiërs, maar natuurlijk ook die van ons. Echter, dit alles kon niet verhinderen dat na bijna vijf jaar goede samenwerking het grootste deel van het docententeam plotseling werd afgeserveerd als liberaal en westers. 

Zonder ophef hebben de vernieuwende collega’s de campus verlaten om te proberen elders een nieuwe start te maken, met het liberale stigma op zak. Dat was een moeilijke tijd. Toen de vertrekkende rector zijn spullen uit het kantoor haalde, hoorde ik hem het deuntje van een bekend lied in de Indonesische kerken fluiten: ‘Ikut, ikut, ikut Tuhan Yesus’, ‘Volg, volg, volg Jezus onze Heer’.

Het etiket ‘westers’ was in onze situatie ongemakkelijk

Als westerse zendelingen zijn we niet op hetzelfde moment opgestapt als onze collega’s. Wij volgden een halfjaar later. In dat halve jaar hebben we nog meegemaakt hoe de kritische studenten van de campus de mond werd gesnoerd en hoe de vertrokken collega’s zwart werden gemaakt. We hebben, on-Hollandser kan het bijna niet, onze mond hierover gehouden. We zouden er onszelf en onze collega’s geen dienst mee hebben bewezen. Eenvoudigweg omdat Indonesië Nederland niet is. In Indonesië werken relaties anders. Je verbreekt geen relaties, je doet hooguit een tijdje niet mee, om later, als de tijden gunstiger zijn, weer met elkaar verder te gaan. 

Veranderende verhoudingen

De andere gebeurtenis die onze uitzending beïnvloed heeft, is 9/11. Na de val van Soeharto, maar nog voor 9/11, barstten in Indonesië (Midden-Sulawesi, Halmahera, Kalimantan, Molukken) onlusten uit tussen christenen en moslims. Religie speelde een rol in de conflicten, maar was er niet de oorzaak van. Christenen en moslims werden tegen elkaar uitgespeeld door hen die er belang bij hadden om economische en politieke redenen. Tussen 1999 en 2002 waren deze onlusten het hevigst, daarna keerde in de meeste gevallen de rust weer terug. 

Christenen werden duidelijker dan voorheen gekoppeld aan het Westen

Maar de verscherping van de tegenstelling tussen de islam en het Westen als gevolg van de terroristische aanslag op het WTC en de daaropvolgende war on terrorism van George Bush, resoneerde in alle hevigheid in Indonesië en bracht de relatie tussen christenen en moslims van een meer regionale kwestie tot een wereldwijde zaak. Christenen werden, misschien wel duidelijker dan voorheen, gekoppeld aan het Westen. En dat betekende dat wij, als westerse zendelingen in Indonesië, van outsiders heuse insiders waren geworden. Het ging niet alleen meer om Indonesische christenen en moslims, maar ook om de islam versus het Westen (dat voor veel moslims in Indonesië ongeveer hetzelfde betekent als het christelijke Westen van Bush). En in het klimaat van groeiende polarisering kwamen wij in Indonesië glansrijk in aanmerking voor het hokje ‘het Westen’ dat tegenover het hokje ‘de islam’ stond. Dat werd versterkt door sommige Indonesische christenen die een beroep deden op christelijke partners in het Westen om samen op te komen voor de positie van christenen tegenover moslims. Ze zagen hierin een kans om de christelijke gemeenschap weer beter op de Indonesische kaart te zetten. Want hoewel de protestantse gemeenschap in Indonesië maar zes procent uitmaakt van de bevolking, is het altijd een invloedrijke groep geweest. Die invloed is tanende sinds de jaren negentig. Bovendien is er sprake van een toenemende islamisering in Indonesië.² Terecht dus dat christenen zich zorgen maken, maar de vraag is of het wij/zij-denken het juiste antwoord op dit probleem is. En of je je als Nederlander voor dat karretje wilt laten spannen. Dat wilden wij in ieder geval niet, en daarmee stelden we sommige christenen in Indonesië en in Nederland misschien wel teleur.

Christenen en moslims werken veelal vriendelijk samen in Indonesië. Doorgaans speelt het verschil in religieuze identiteit niet.

Identiteitspolitiek

Waarom wilden wij niet voor dat karretje gespannen worden? We hebben een tijd gewoond in een samenleving die al eeuwen multireligieus en multicultureel is. We hebben geleefd met christenen voor wie het normaal is om samen te werken met moslims. We hebben zelf samengewerkt met moslims. Dat kan niet anders, bijna negentig procent van de Indonesische bevolking is moslim. Omdat ik regelmatig met mijn studenten de campus af ging op zoek naar sociale vraagstukken in de grote stad, kwam ik in aanraking met moslims die straatkinderen opvingen, moslims die hulp boden aan vrouwen die met huiselijk geweld te maken hadden, moslims die opkwamen voor de rechten van bewoners van sloppenwijken, enzovoort. Ik leerde veel van hen en raakte bevriend met zachtmoedige, scherpzinnige, relativerende, gepassioneerde moslims, van becakrijders tot hoogleraren. Doorgaans speelde het verschil in religieuze identiteit niet. Wat helpt is dat je, anders dan in Nederland, in Indonesië minder duidelijk kunt zien welke religieuze identiteit iemand heeft. Religie was slechts een deel van je identiteit en bovendien is de ene moslim of de ene christen de andere niet. Met de ene moslim heb je veel, met de andere heb je weinig. Zo ook met christenen: met de een deel je veel, met de ander niets. En dan kan het gebeuren dat je met een bepaalde moslim meer hebt dan met een bepaalde christen. 

Zo leerde ik van de Indonesiërs dat onze identiteit niet gereduceerd kan worden tot slechts één aspect van onze identiteit. En dat identiteiten geen gestolde identiteiten zijn. Onze identiteit bestaat uit een veelheid aan aspecten en bovendien veranderen die in de loop der jaren. 

Maar wat ik ook leerde was dat er gemanipuleerd wordt met identiteiten. Er worden soms bewust etiketten geplakt op mensen die óf eenzijdig óf gestold óf diskwalificerend zijn. Identiteitspolitiek noemden onze collega’s dat: bewuste etikettering om mensen buiten te sluiten of om mensen juist binnen te halen en dat allemaal omwille van eigen politiek of economisch gewin. Bestaat ‘de moslim’? ‘De christen’? Of ‘de Nederlander’? Nee, natuurlijk niet. Wie dat zegt, doet aan identiteitspolitiek en probeert mensen buiten te sluiten. Wat daar tegenover staat, is pluralisme. Dat staat niet voor relativisme, maar voor hybriditeit. We hebben als individu een hybride, een gemengde identiteit en mogen niet vastgepind worden op één aspect van onze identiteit. Denken in dichotomieën: wij – zij, westers – niet-westers, christendom – islam, doet geen recht aan de complexe werkelijkheid. Het voedt polarisering op alle mogelijke niveaus. En als dat niveau toevallig het wereldniveau is, zoals in het geval van de islam, dan staat er redelijk veel op het spel.

Overigens is een hybride identiteit iets anders dan een vage identiteit. In Indonesië is me, nog meer dan in Nederland, duidelijk geworden waarom ik christen ben.  

Wederkerigheid 

In 2006 keerden we terug naar Nederland. We waren veranderd. Als je identiteit ergens hybride van wordt, is het wel van wonen en werken in een land dat totaal anders is dan je eigen land. We hadden, ook al was het vanaf de zijlijn, gezien hoe een autoritair geregeerd land werkt en dat vonden we een onaangename maar nuttige ervaring. We hadden ook geleerd om niet mee te gaan in heilloze constructies als ‘het Westen versus het Oosten’, of ‘het Westen versus de islam’.

Maar in Nederland leek dit discours opnieuw uitgevonden te zijn. Er werd meer over ‘de islam versus het Westen’ gesproken dan ooit. Lag hier niet een schone taak voor ons? Behoorden terugkoppeling en wederkerigheid niet tot de sleutelwoorden van een uitzending? En kwam het niet reusachtig mooi uit dat we juist op het gebied van de islam enige ervaring hadden op gedaan? Ja. 

Maar zoals we wel weten zijn terugkoppeling en wederkerigheid mooie begrippen, maar moeilijk gestalte te geven. We zijn in Indonesië veranderd als gevolg van eindeloos veel ontmoetingen. Is het dan vervolgens mogelijk om met een powerpointpresentatie een verandering teweeg te brengen bij mensen voor wie Indonesië in de eerste plaats een ver land is? Het lijkt mij dat je de kracht van die ontmoetingen in Indonesië niet moet onderschatten, en dat je de kracht van het terugkoppelende verhaal in Nederland niet moet overschatten. 

Wie weet ontdek je dat de islam net zo divers is als het christendom

Dit tijdschrift heet TussenRuimte: het gaat om wat er gebeurt tussen mij en de ander. En al helemaal bij zending en wederkerigheid. Zending en wederkerigheid ontstaan in de tussenruimte, als er iets met mij gebeurt in de ontmoeting met de ander en als er iets met de ander gebeurt in de ontmoeting met mij. Dus als ik het voorrecht heb gehad om bijvoorbeeld veel verschillende moslims te ontmoeten in Indonesië, waardoor ik ben veranderd en op nieuwe gedachten ben gekomen, dan moet ik niet denken dat ik daar de thuisblijvers in Nederland warm voor kan krijgen. Onze rol als ex-uitgezonden medewerkers lijkt me wat dat betreft bescheiden. We kunnen hoogstens zeggen: ga eens met verschillende moslims praten, lees eens een artikel van een Aziatische moslim, wie weet ontdek je dan dat de islam net zo divers is als het christendom en dat er moslims zijn met wie je je zeer wel kunt identificeren.

Tussenruimte-ervaring

In een beleidsnota van 1990 van het Hendrik Kraemer Instituut werden de volgende vragen gesteld in een beschouwing over wederkerigheid: 

  1. Wat hebben wij dat zij niet hebben?
  2. Wat hebben zij dat wij niet hebben?
  3. Hoe is het mogelijk met elkaar te delen? 

Die nota is al weer twintig jaar geleden geschreven, maar ik denk dat dezelfde vragen nog in onze hoofden zitten. Het roept een beeld op van los verkrijgbare religieuze goederen. We brengen onze degelijke theologie daar en halen spiritualiteit en gastvrijheid naar hier. Maar werkt dat eigenlijk, is het allemaal wel zo los verkrijgbaar? Krijgt wederkerigheid gestalte in de uitwisseling van religieus materiaal tussen bijvoorbeeld Indonesië en Nederland? Misschien wel, maar ik denk eigenlijk dat we, als het gaat om wederkerigheid, vooral moeten mikken op het aanbieden van tussenruimten aan mensen. Zodat meer en meer mensen de kans krijgen om anderen te ontmoeten. Om blijvend te beseffen dat de eigen context beperkt is, om nog zelfkritischer te worden, om aan horizonverbreding te doen. Hoe meer mensen een tussenruimte-ervaring krijgen, hoe beter. Ook, of misschien wel vooral in Azië. Want Azië biedt ons de kans om op een andere manier naar moslims, boeddhisten of hindoes te kijken. Dat kan wat tegenwicht bieden aan christenen en theologen die over de islam schrijven zonder ooit met een moslim de tussenruimte gedeeld te hebben. En dat is winst. Dat behoedt ons voor navelstaarderij binnen de christelijke gemeenschap en theologie zonder de geleefde werkelijkheid.

Is er een rol voor westerse zendelingen in Azië? Ik denk van wel. Die rol kan op het gebied van capaciteitsversterking liggen, maar ook en vooral op het gebied van ontmoeting. Samenwerken en uitwisselen met andersgelovigen, openstaan voor de ervaringen van christenen in een eeuwenoude plurale samenleving en je er door laten veranderen.  

Noten

¹ Pas de laatste jaren wordt in bredere kring gesproken over Suharto’s eigen betrokkenheid bij de coup. Zie bijvoorbeeldwww.insideindonesia.org.

² In Indonesië zijn er platforms waar christenen en moslims zich gezamenlijk inzetten voor godsdienstvrijheid. Ze komen samen op voor de rechten van christenen, maar ook voor die van andere religieuze groepen. Niet alleen christenen, maar ook vele moslims zijn bezorgd over radicale stromingen onder moslims.

— Corrie van der Ven was, samen met haar man Jilles de Klerk, uitgezonden naar Indonesië. Zij werkt nu als relatiebeheerder voor Kerk in Actie.