Geworteld in hoop

De Edinburghconferentie in juni zal geopend worden door Dana Robert, in wier werk een passie voor het persoonlijke, menselijke aspect van zending oplicht. TussenRuimte sprak met haar over missionaire vrouwen en over de voorbereiding van Edinburgh 2010.

Bij Dana Robert voel je een passie voor het persoonlijke, menselijke aspect van zending. ‘Ik ben geïnteresseerd in menselijke verhalen. Ik geloof dat biografie een goede ingang geeft in de geschiedenis. Dat is een intellectueel principe. Door het leven van een individu te beschouwen, worden we ingeleid in allerlei zaken. Biografie is niet de enige of de ultieme methode, maar wel een goed instappunt. De christelijke traditie van dagboeken en geestelijke autobiografieën past uitstekend bij biografie als intellectueel hulpmiddel.’

Op 3 juni 2010 zal Dana Lee Robert de Edinburghconferentie 2010 openen met een toespraak. Robert is hoogleraar voor wereldchristendom en zendingsgeschiedenis aan de Universiteit van Boston. Ook is zij een van de leidende wetenschappers in de geschiedenis en theologie van de zending. Recent verscheen van haar hand: Christian Mission: How Christianity Became a World Religion.

Door haar onderzoek raakte zij gefascineerd door mensen die om idealistische redenen hun thuis achterlaten en in een ander deel van de wereld gaan wonen. Een belangrijk deel van haar werk is dan ook gewijd aan verhalen van cross-culturele zendelingen, in het bijzonder van missionaire vrouwen. Dana Robert weet zich ook persoonlijk betrokken bij cross-culturele zending in Zimbabwe, samen met haar man Inus Daneel, die een blanke bisschop in een Afrikaanse kerk is. 

Dana Robert werd door vele vrouwelijke zendelingen geïnspireerd. Een van haar geliefde voorbeelden is Sarah Lanham Smith, een Amerikaanse congregationalistische vrouw uit de 19e eeuw. ‘Sarah Smith ging naar Beiroet in de vroegste periode van de Amerikaanse zending. Zij stichtte daar een school voor meisjes, die uiteindelijk mede ten grondslag lag aan de huidige Amerikaanse Universiteit. Zij is fascinerend vanwege haar zelfkritische focus op wat we nu contextualisatie noemen. Zij maakte doelbewust culturele aanpassingen en leerde verschillende talen. Wat mij bijzonder raakt is dat zij, toen zij een vroege dood stierf, boos was. Goed sterven was een christelijke deugd in haar tijd, maar Sarah Smith ging kwaad haar dood tegemoet. Ze vroeg zich af: Waarom moet ik, nu ik hierheen ben gekomen en Arabisch heb geleerd, sterven? Zij had meer nodig om zich met haar voortijdige dood te verzoenen. Die ontroerende eerlijkheid maakt dat ik erg op haar gesteld ben.’

Een vrouwenbeweging?

Kort na de wereldzendingsconferentie van Edinburgh 1910 bereikte het zendingswerk door vrouwen een hoogtepunt. In de Verenigde Staten was vrouwenzending toen al ongeveer vijftig jaar oud. Dana Robert laat zien dat vrouwen vooral in de heiligheidsbewegingen prominent aanwezig waren. Maar in de decennia die volgden kwamen de missionaire initiatieven van vrouwen onder druk te staan door de Crisis, de Tweede Wereldoorlog en theologische controversen. 

‘De opkomst van oecumenische organisaties als de Internationale Zendingsraad (1921) was een hoopvol teken in de jaren twintig. Voor het eerst werden activiteiten van vrouwen in de kerk wereldwijd in kaart gebracht. Er was openheid en optimisme voor de verspreiding van het evangelie onder vrouwen over de hele wereld. De keerzijde in die tijd was echter het einde van gender-specifieke missie. Vrouwenzending was tot dan toe georganiseerd op basis van gender-rollen: door en voor vrouwen. Onder het mom van gelijkheid moesten deze organisaties zich nu voegen in de algemene kerkgebonden structuren. Paradoxaal genoeg leidde het beëindigen van gender-specifieke zending dus tot sluiting van organisaties voor vrouwenzending. De geschillen tussen fundamentalisten en moderne theologen deden vrouwen ook geen goed: bedieningen van vrouwen leken ineens in strijd met behoudende bijbelse visies. Vaak worden vrouwenbedieningen door dogmatische strijd geschaad.’

‘Vrouwen zijn pioniers van niet-traditionele vormen van zending. Dat komt doordat zij niet de poortwachters van de kerk zijn. Zij dragen niet de hoofdverantwoordelijkheid voor het instituut, ze zijn niet ambtelijk bevestigd. Vrouwen werden in de 20e eeuw vaak geïnspireerd door Geest-theologieën. Daarom trokken organisaties gericht op het werk van de Geest en met lage eisen wat betreft vooropleiding, zoals heiligheidsbewegingen, veel vrouwen aan. Maar ook hoger opgeleide vrouwen gaven als docent of arts leiding aan zendingswerk. In 1910 bestond tien procent van de door vrouwenzending uitgezonden zendelingen uit artsen. In die tijd werden ook de eerste scholen voor meisjes en vrouwen in Azië gesticht door zendingsvrouwen.’

Vergeten zendingsvrouwen

‘Vaak werden kerken door vrouwen geplant, maar in de geschiedenisboeken vind je dat niet terug. Ik ken verschillende voorbeelden van kerken gestart door vrouwen, terwijl de geschiedschrijving met opzet mannen aanwijst als stichters. In de Filippijnen zijn er vrouwelijke kerkplanters die bewust voor vergetelheid kozen. Zij zeggen: Het stelde niet zo veel voor, kijk maar niet naar ons werk. Een van mijn studenten ontdekte dat Meru-vrouwen in Kenia zondagscholen en vrouwengroepen startten die zich later tot kerken ontwikkelden, maar dat hun verhalen totaal vergeten zijn. Hier zie je heiligheid en nederigheid samenkomen in de spiritualiteit van vrouwen, en daardoor worden zij niet herdacht. Deze verhalen moeten we terugvinden. Dat is een uiterst belangrijke taak van de zendingsgeschiedenis.’

Dana Robert zelf ontdekte onlangs de naam van een niet-westerse vrouw die aanwezig was tijdens Edinburgh 1910. Zij was tot nog toe onopgemerkt gebleven omdat haar naam Grace Stevens was. Ze was echter wat toen een Eurazische werd genoemd: dochter van een Indiase moeder en een Engelse vader. Zij had een officiële missionaire aanstelling in de Methodist Episcopal Church, ook al was zij een inheemse vrouw uit Madras. Dana Robert onderstreept nog eens: ‘Dit soort verhalen moeten wij terugvinden.’

Missionair moederschap

‘Missionaire vrouwen richten zich vaak niet alleen op kerkplanting, maar op de hele persoon. Juist omdat vrouwen niet de poortwachters van de kerk zijn, hebben zij vaak hun taak, hun niche, gevonden in sociale bedieningen. Je ziet vrouwen vaak actief in wat je persoonlijk werk zou kunnen noemen: relationele evangelisatie, huisbezoek, praktische hulp, voedsel en kleding, kortom de gastvrijheid zonder welke zending nooit zou kunnen bestaan. Daarbij voegen vrouwen vaak oprechte inzet voor gerechtigheid. In dat opzicht is vrouwenzending holistisch. Het zwakke punt is gebrek aan zorg voor de institutionele kant van de kerk. Dat komt echter niet voort uit een povere ecclesiologie, maar omdat zij als niet-ambtsdragers minder autoriteit en bijdrage op dat gebied hebben.’ 

‘Missionaire vrouwen worden vaak “moeder” genoemd, of zij nu biologische moeders zijn of niet. Zorg voor vrouwen en (wees)kinderen en onderwijs in scholen zijn het specialisme van vrouwen in de zending. Het zijn zorgende, begeleidende en moederlijke taken. Dit is een verwaarloosd punt in de missionaire historiografie. Als je de zendingsmodellen van David Bosch bekijkt, dan vind je daar geen “opvoeding en zending” of “gastvrijheid en zending” tussen.’

Dana Robert gelooft dat, als vrouwen de missionaire prioriteiten voor de 21e eeuw zouden vaststellen, zij het getuigenis van Jezus Christus vooral zouden gieten in relationele vormen van zending. ‘Je ziet een opvallende continuïteit in de missionaire prioriteiten van vrouwen door de jaren heen. Ook jonge vrouwen hebben grote interesse in cross-culturele relaties. Ook is het cruciaal dat vrouwen waken over rechten voor vrouwen, zoals educatie en beschikkingsrecht over het eigen lichaam.’

Van 1910 naar 2010

Het Edinburgh 2010-proces is, net als in 1910, een proces van oriëntatie op de toekomst van zending. ‘Dit is een uitstekend moment om zendingstheologie en missionaire prioriteiten te doordenken. Een van de verschillen tussen 1910 en 2010 is dat er nu veel meer belanghebbers zijn, en daarom ook meer conferenties. Dit eeuwfeest geeft ons een heel goede kans om te zien waar de zending vandaag staat, in het licht van de demografische verschuivingen in het wereldchristendom: het christendom is niet langer een Europese, maar een multiculturele religie. Om dat te doordenken hebben we in het kader van Edinburgh vele bijeenkomsten nodig, of ze nu regionaal, denominatiegebonden of etnisch gegroepeerd zijn. Het kunnen ook conferenties zijn van specifieke groepen zoals de Lausanne-beweging in Kaapstad of vergaderingen van zendingsorganisaties. En dan is er natuurlijk de officiële kerkelijke bijeenkomst in Edinburgh zelf. Het verschil tussen 1910 en 2010 is dat nu vele spelers van over de hele wereld meedoen en dat we de communicatiemogelijkheden hebben om dit proces binnen een wereldwijd netwerk te laten verlopen. Het is enerverend dat zendingstheologie en zendingspraktijk zoveel aandacht krijgen uit zoveel verschillende richtingen.’

‘We gaan nu werkelijk een nieuwe, multiculturele fase van zending in, voorbij het postkolonialisme. Tussen de jaren vijftig en zeventig was men in de zendingstheologie vooral bezig met de verhouding tot het kolonialisme. Men poogde het missionaire discours te baseren op een verwerping van het corpus Christianum. Ik vind het fascinerend dat wij nu, vijftig jaar later, in een andere fase zijn beland. Natuurlijk zijn macht en onderdrukking nog steeds van belang, maar zending is vandaag vooral een gedeelde, multiculturele onderneming. In vele opzichten is de zendingstheologie het postkolonialisme nu voorbij.’ 

Begin van een tijdperk

Edinburgh 1910 en 2010 hebben een wereldwijde visie gemeenschappelijk. Daarom beschouwt Dana Robert, in tegenstelling tot andere missiologen, Edinburgh 1910 niet als het einde, maar als het begin van een tijdperk. ‘Wat je ziet aan het einde van 19e en het begin van de 20e eeuw is een intens bewustzijn van wereldwijde verbondenheid. De opgetogenheid van mensen over telegraaf, radio, stoomschip en trein zijn te vergelijken met ons enthousiasme over facebook en twitter, over wereldwijde gesprekken via het internet. Dat is hetzelfde gevoel van verbondenheid.’

‘Dit is de uitdaging voor 2010: welke nieuwe bloemen zullen bloeien? Op een bepaald niveau zullen de 2010-bijeenkomsten samenvatten hoever we tot op heden gekomen zijn. Maar op een of andere manier zullen er in die samenvattingen nieuwe zaadjes ontkiemen. Pas later zullen we weten hoe de bloesem er uit ziet. In 1910 vatte men ook samen hoever men toen was. Maar te midden van dat alles – lees er de documenten maar op na – ontdek je het zaad voor wat er zou volgen.’ 

‘De Tweede Wereldoorlog is ook wel als omslagpunt voor de geschiedenis van het christendom gehanteerd: hij luidde het einde van het koloniale tijdperk en het begin van de nieuwe fase in. Maar ik ben niet van zins om het westerse kolonialisme zoveel prioriteit, zoveel invloed toe te kennen. Ik wil de zendingsbeweging zelf in beeld krijgen. Wat je ziet in 1910 is een gezamenlijke worsteling en het begin van vele oecumenische bijeenkomsten die geleidelijk meer inclusief en steeds breder werden. Daarom beschouw ik Edinburgh 1910 als het begin van een era.’

Gedenken en hopen

‘Wij moeten de eeuw die achter ons ligt gedenken, juist omdat er zoveel tumult en conflict was. Er waren geschillen over zendingstheologie te midden van enorme politieke uitdagingen. Paradoxaal genoeg schenkt actief gedenken ons vrijheid om plannen voor de toekomst te maken. Ik vind het meeslepend dat dit niet alleen wordt gedaan door westerse geleerden; kerkleden en zendingsmensen van over de hele wereld zijn er bij betrokken. Nu de zending van vele oudere, mainline westerse kerken praktisch is ingestort moeten we verder. We moeten gedenken zonder overweldigd te worden door schuldgevoelens. Het is goed om misstappen te erkennen, maar veertig jaar lang heeft de westerse zending zich in die misstappen gewenteld. Met het badwater hebben zij de baby weggegooid. Ze hebben zending verworpen vanwege schaamte over het kolonialisme. Welnu, het is tijd om – sprekend als westerlingen – onze plek in te nemen in een waarlijk wereldwijde kerk en om te zien welke rol wij kunnen spelen. We moeten stoppen onszelf te straffen om wat mensen in 1940 gedaan hebben.’

De openingstoespraak tijdens de Edinburgh 2010 conferentie zal een historisch moment zijn. Wat wil Dana Robert op dat moment overbrengen? ‘Wat ik kan zeggen is dat het als een zware verantwoordelijkheid voelt en dat ik de Heer moet vragen mij te helpen. Dat zeg ik niet zomaar, dat meen ik echt. Het voornaamste dat ik in mijn toespraak wil doorgeven is toewijding gegrondvest op christelijke hoop, dat wij mensen van hoop zijn. Ons gedenken is stevig gegrond in ons openbaringsvisioen. De metafoor van wortels en vleugels past daar goed bij. We zijn geworteld in hoop en juist die verworteling geeft ons vleugels. Als christenen in deze wereld geen mensen van hoop zijn, verdienen we het niet om hier te zijn.’

— Wilbert van Saane, voormalig zendingspredikant te Libanon, is als stafmedewerker verbonden aan de Nederlandse Zendingsraad.