Wat kan het Noorden leren van het Zuiden?

Na dertien jaar werken in Oost-Afrika werd Ans van Keulen teruggezonden, terug naar het Noorden. Ze werd teruggestuurd met een missie, een zending. In welk geluk wilden de Kenianen ‘ons hier in het Noorden’ laten delen?

Gedurende een periode van dertien jaar werkte ik in Oost-Afrika, het grootste deel van de tijd als lekenmissionaris bij een diaconale organisatie in Kenia die ik mede oprichtte: St. Martin Catholic Social Apostolate. Toen ik medio 2006 uit de St. Martin-gemeenschap vertrok, besloten de mensen, die bij dit werk betrokken waren, mij terug te zenden naar het Noorden. Ik werd teruggestuurd met een missie, een zending, hoewel niet expliciet gemaakt werd wat die missie dan wel was. 

Ik vond dit een mooi idee. Vele jaren daarvoor was ik door het Noorden naar het Zuiden gestuurd, nu was het andersom, zij het dat hun support aan mij van morele aard zou zijn en niet financieel. Ik citeer de woorden van mijn collega, een priester, bij mijn vertrek in 2006:

Wij laten Ans niet zomaar teruggaan naar Nederland, maar zenden haar terug; terug naar haar eigen mensen die ook onze broeders en zusters zijn. Wij menen dat voor ons de tijd is gekomen om iemand uit te zenden naar het Noorden om zo bij te dragen aan het veranderingsproces in de daar bestaande leefgemeenschappen: om hen te doen groeien in liefde, solidariteit en in het delen met elkaar.

Blijkbaar was er bij deze diaconale gemeenschap zo’n enthousiasme en gedrevenheid; hadden zij zulke verrijkende ervaringen met kwetsbare, arme en gewonde mensen en zagen zij zulke mooie stappen voorwaarts bij het bevorderen van solidariteit in buurtgemeenschappen, dat zij dat wilden delen met andere landen in de wereld. Dat zij ons hier in het Noorden ditzelfde geluk zouden toewensen.

Dat kun je toch wel een ‘missionaire drive’ noemen, misschien zoiets als waarmee Europeanen honderd jaar geleden vertrokken naar het Zuiden om het evangelie met mensen te delen of om de levenssituatie van in hun ogen arme mensen te verbeteren. Wat deze Kenianen dan wel met ons hier in Nederland zouden willen delen, probeer ik in het navolgende duidelijk te maken.

Eigen armoede

Ik vond die terugzending wel een mooi idee, maar al gauw merkte ik dat de gemiddelde Nederlander daar heel anders over dacht. ‘Ze hebben je naar ons gezonden? Kunnen ze niet beter eerst hun eigen problemen gaan oplossen voordat ze ons iets gaan vertellen!’ Ik werd behoorlijk vreemd aangekeken en realiseerde mij des te meer dat de jaren in Afrika mij hadden veranderd. Ik was er enorm door verrijkt en vond, en dat vind ik nog steeds, dat Nederland, en dan met name kerkelijke gemeenschappen, iets van de gemeenschap van St. Martin heeft te leren. Zoals ikzelf leerde: ik ging naar Afrika om iets aan de armoede te veranderen, maar uiteindelijk moest ik iets aan mijn eigen armoede gaan doen.

Ik zal een paar punten van deze armoede benoemen, die denk ik mijn eigen armoede beschrijven, maar met mij die van vele andere mensen in het noorden van de wereld. 

1. Proces versus resultaat

Wij Nederlanders, en met ons vele anderen in het Noorden, zijn enorm op resultaat gericht. Het doet er niet altijd toe hoe, als we het resultaat maar bereiken. Neveneffecten, zowel positief als negatief, verliezen we nogal eens uit het oog. Daar gaat het uiteindelijk niet om. Kenianen kijken er wat anders tegenaan. Zij vinden bijvoorbeeld de relaties met andere mensen belangrijker dan ‘te willen scoren’. Dat leidt soms ook tot vertraging. Ik werd wel eens ongeduldig in langdradige vergaderingen, maar ging langzamerhand ook inzien dat daarmee aan een ander ‘resultaat’ werd gewerkt: harmonie, mensen in hun waarde laten, gezichtsverlies vermijden, eenheid, onderling vertrouwen en begrip. Geen ‘instant’-resultaten, maar wel heel waardevol voor de lange termijn.

Eigenlijk is de ontwikkeling van het werk in St. Martin een voorbeeld van een ommezwaai van resultaatgerichtheid naar procesgerichtheid. Was de organisatie in eerste instantie bedoeld om de problemen van gehandicapten, aidspatiënten, straatkinderen en andere hulpbehoevenden op te lossen, langzamerhand verschoof de focus naar het proces dat in de buurtgemeenschappen plaatsvond. En dat proces was eigenlijk heel bijzonder als je daar oog voor kreeg: St. Martin wierf in de kerken van buurtgemeenschappen vrijwilligers die een stukje vorming en toerusting kregen om zich in te zetten voor de kwetsbare mensen in hun buurt. Deze mensen mobiliseerden op hun beurt weer anderen als de problemen te groot werden. Tijdens dit werk werd duidelijk dat het werken met kwetsbare mensen de vrijwilligers zelf niet onberoerd liet: ze werden geraakt, geconfronteerd met zichzelf, ze werden verrijkt en je zag ze veranderen in betere, maar ook gelukkiger mensen. 

St. Martin ontdekte daarmee dat niet alleen de arme, maar zeker ook de rijke mens en de gemeenschap als geheel hulp nodig heeft. De ervaring leerde dat de aanwezigheid van kwetsbare mensen in een gemeenschap daarom niet zozeer als probleem moest worden gezien, maar als een mogelijkheid – misschien zelfs wel als een godsgeschenk – om liefde en solidariteit in mensen en in een gemeenschap als geheel te bevorderen. Dit proces, dat in een gemeenschap in gang werd gezet, werd daarmee van even groot belang als het uiteindelijke resultaat dat dit had voor de gehandicapten of mensen met aids. De missie verschoof van de hulpbehoevenden naar de gemeenschap eromheen. Deze weg om de kwetsbare mens te helpen werd weliswaar een hele lange, maar bleek geplaveid met hele mooie en waardevolle stenen.

Nevenresultaten

Er waren prachtige nevenresultaten in zo’n buurtgemeenschap: mensen uit verschillende kerkelijke hoeken en met verschillende etnische achtergronden kwamen naar bijeenkomsten om te praten over hoe zij de kwetsbaren onder hen konden helpen. Theologische ‘gelijkhebberij’ verstomde, mensen die elkaar voorheen niet aankeken kwamen ineens wel in gesprek! Op diaconale thema’s bleken de mensen elkaar gemakkelijk te kunnen vinden. Hoe verschillend de kerkgenootschappen ook waren, de vrijwilligers waren allemaal enthousiast over één ding: zij wilden niet alleen meer bidden en zingen, maar óók praktisch handen en voeten geven aan het geloof. Van een katholieke organisatie veranderde St. Martin langzaam in een oecumenische beweging: een mooi proces van eenwording en verbroedering. En dat is weer vergelijkbaar met de processen die wij bij Stem in de Stad in Haarlem zien.

Het diaconale werk, dat deze processen in de buurtgemeenschappen in gang zette, leidde bij de betrokkenen ook tot geloofsverdieping. St. Martin besteedde veel tijd en aandacht aan vorming en toerusting. Het was evident dat werken met kwetsbare mensen kan verrijken, maar ook uitputten! Om het vol te kunnen houden, is geestelijke voeding en inspiratie nodig. Verrassenderwijs kwamen bij deze vormingsactiviteiten de bijbelse verhalen in een ander perspectief te staan, omdat zij nu werden gelezen en geïnterpreteerd in het licht van de kwetsbare hulpbehoevende medemens. Geloof en praxis kwamen samen en gingen elkaar bevruchten. De Geest ging voelbaar aan het werk. Daar moest ook ik in groeien. Werk en geloof waren bij mij lang twee gescheiden werelden geweest. Nu kwamen ze samen.

2. Gebrek versus beschikbaarheid van aandacht en tijd 

Wat me het meest opviel toen ik weer terugkwam in Nederland was het gebrek aan tijd (of gaat het om prioriteit?). Wij hebben onze levens totaal dichtgetimmerd met werk, hobby’s, op vakantie gaan en andere dingen. Wilde ik op verlof in Nederland mijn goede vrienden zien, dan moest de agenda erbij komen en kon er een afspraak over twee à drie weken worden gepland. Dat is volstrekt ondenkbaar voor een Keniaan: die zou direct naar het vliegveld komen of anders diezelfde avond nog langs wippen. Andere verplichtingen moeten voor die vriendschap wijken. 

En is er iemand overleden of ziek, dan wijkt ook alles. De aandacht en tijd voor de lijdende vriend staat voorop. Niet even een uurtje, nee, een week lang komt de hele buurt ’s avonds bijeen om te rouwen, te zingen en steun te verlenen als iemand is overleden. 

Diep was ik onder de indruk van de enorme gastvrijheid en ruimhartigheid van Kenianen. In St. Martin hadden wij weinig problemen als we een kind in nood moesten onderbrengen. Er was altijd wel ergens plek in een gezin. ‘Ach’, zeiden ze dan, ‘we hebben genoeg maïs en bonen en ’s avonds geven we de etensresten toch aan de kippen, dus er kan nog wel een eter bij.’ Stonden er ontheemden op de stoep van ons kantoor, er was altijd wel een collega waar zij een nachtje konden slapen tot we een andere oplossing hadden. Zo gemakkelijk zijn wij daar in Nederland niet in. Hoe krijgen we dat allemaal geregeld, denken we dan! En dan voeren we ook nog de discussie over ‘professionele distantie’. 

3. Polariserende communicatie versus bruggen bouwen

Als ik ergens tegenaan ben gelopen bij mijn terugkomst in Nederland, dan is het wel de directe en polariserende manier van communiceren die wij er op na houden. Ik vind het een masculiene manier van met elkaar praten. De focus is op wat ons scheidt, niet op wat wij gemeen hebben. Ook daarin zie ik een grote nadruk op het ‘scoren’. Het slaat vaak diepe kloven tussen mensen, je staat ineens tegenover in plaats van naast elkaar, terwijl het onderwerp van verschil soms van heel gering belang is. De Kenianen beginnen bij wat hen bindt, slaan dus eerst de brug en praten dan pas over wat hen scheidt, maar dan staan ze dus al wel naast elkaar. Wat staat wederkerigheid, leren van Afrika in de weg? 

Superioriteitscomplex

Als het Noorden en het Zuiden zoveel van elkaar te leren hebben, waarom is er dan zo weinig sprake van wederkerigheid? In dit kader wil ik mij graag beperken tot mijn eigen ervaringen. In mijn voorbereiding op mijn werk als lekenmissionaris werd in diverse cursussen veel aandacht besteed aan ‘wederkerigheid’, daar lag het dus niet aan. In Kenia kwam ik er echter pas na vele jaren achter dat er in mij en in vele andere Europeanen een diepgeworteld superioriteitscomplex zit (en bij de Afrikaan, zeker de Oost-Afrikaan een inferioriteitscomplex, maar dit terzijde). Met de mond belijden we dat we van Afrika willen leren, maar diep in ons hart willen we daar vooral gaan ‘helpen’, omdat we onszelf, onze samenleving en onze westerse waarden hoger aanslaan. 

Ik liep daar zelf tegenaan, maar ik ervoer dat ook in hoge mate bij andere Europeanen, die met goede bedoelingen voor korte of langere tijd in St. Martin kwamen werken. Honderd jaar zending en missie hebben ons met de mond leren praten over wederkerigheid, maar het is nog maar moeizaam gezakt in ons hart. Dat was een grote les die ik moest leren. De missie, die ik in Afrika had, was in die zin niet eens zozeer de diaconale die ikzelf voor ogen had, maar was de missie om af te dalen in mijn eigen hart. Een missie misschien wel heel wat taaier dan die eerste en één waar ik voorlopig niet mee klaar ben, éen die ik mee teruggenomen heb naar Nederland.

Spiegel

In dat proces van zelfonderzoek, van het heroverwegen van mijn eigen waarden in het leven, blijken de meest kwetsbaren uiteindelijk nog het meest behulpzaam. Zoals Paul, de geestelijk gehandicapte tuinman in St. Martin, of de drugsverslaafde man hier bij Stem in de Stad. Met hun taal van het hart of met hun confronterende en ongeremde vragen houden zij mij de spiegel voor die ik zo nodig heb.

Om mijzelf te blijven herinneren aan die nieuwe missie hangt het volgende citaat van de heilige Franciscus van Assisi boven mijn bureau:

You are not saved by your works

However good they may be

But rather you yourself

Have to become the work of God

Noot

Dit artikel is een bewerking van de bijdrage van Ans van Keulen voor de bijeenkomst Zending en Missie Vandaag, op weg naar Edinburgh 2010, 100 jaar missie en zending; 27 juni 2009 bij Stem in de Stad i.s.m. de Nederlandse Zendingsraad.

— Ans van Keulen werkte dertien jaar als lekenmissionaris in Oost-Afrika (www.saintmartin-kenya.org) en is momenteel werkzaam als adjunct-directeur van het Oecumenisch Diaconaal Centrum Stem in de Stad in Haarlem (www.stemindestad.nl).