Ons geld naar de madrassa? 

Voor veel Nederlandse ontwikkelingsorganisaties heeft het ondersteunen van basisonderwijs hoge prioriteit. Onderwijs voor ieder kind = Millenniumdoel 2. Gelden en subsidies zijn het probleem niet, maar welke religieuze scholen willen we eigenlijk helpen en welke liever niet? 

In veel landen zijn het religieuze organisaties die een belangrijke rol spelen in het verzorgen van onderwijs. Nederlandse ontwikkelingsorganisaties kunnen ervoor kiezen zulke religieuze scholen financieel te ondersteunen. Deze religieuze scholen bereiken immers vaak groepen die anders nauwelijks bereikt worden, zoals kinderen uit de armste families, meisjes of gehandicapte kinderen, juist vanwege hun visie dat elk kind gelijk is en recht op onderwijs heeft. Ze bereiken vaak groepen in de meest afgelegen delen van het land, waar de staat niet of nauwelijks voorzieningen in stand houdt. Ouders die voor een religieuze school kiezen, doen dat veelal juist vanwege de overdracht van religieuze waarden. Ook kan de kwaliteit van dit onderwijs beter zijn dan dat van de staatsschool, de school kan dichter in de buurt zijn of het schoolgeld lager. 

Koran leren lezen

In Afghanistan bijvoorbeeld heeft de staat moeite kwalitatief goed basisonderwijs aan te bieden. In veel gevallen zijn het madrasahs, islamitische scholen, die basisonderwijs verzorgen. Maar bij het horen van het woord madrasah verschijnt voor menig westers geestesoog een beeld van radicale koranscholen waar jonge mensen klaargestoomd worden voor de jihad tegen het Westen. Zulke madrasahs bestaan inderdaad. Maar het woord madrasah betekent niets anders dan school, letterlijk een plaats om te leren. In een Afghaanse madrasah gaat het om leren lezen en schrijven. Ook van de Koran leren lezen leert een kind. In veel islamitische landen combineert een madrasah een modern basiscurriculum – lezen, schrijven, rekenen – met een religieus curriculum waarin de bestudering van de bronnen van de islam centraal staat. 

Sommige Nederlandse christelijke organisaties ondersteunen dergelijke islamitische scholen niet, omdat zij expliciet kiezen voor bijdragen aan christelijk onderwijs. Andere Nederlandse christelijke organisaties willen onderwijsprojecten steunen vanuit hun eigen christelijke inspiratie. Daarbij hoeft de boodschap van de school niet christelijk te zijn, maar gaat het om waarden als rechtvaardigheid en het bevorderen van gelijkheid tussen jongens en meisjes. Een islamitische school komt dan dus ook in aanmerking. 

Dilemma’s

Voor die tweede groep ontwikkelingsorganisaties is de vraag welke vormen van religieus onderwijs het meest  voor ondersteuning in aanmerking komen niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Er kunnen zich een aantal dilemma’s voordoen wanneer Nederlandse christelijke ontwikkelingsorganisaties religieuze scholen willen ondersteunen. Onderwijs gaat immers niet alleen om kennisoverdracht (Lehren), maar ook om vorming (Bildung) en het overdragen van waarden en normen. Een islamitische school zal islamitische waarden en normen willen overdragen, een pentecostale school idem dito. 

Onderwijs gaat niet alleen om kennisoverdracht, maar ook om vorming

Het kan dan zijn dat een religieuze school die een religieuze moraal wil overdragen, daarmee wellicht bepaalde traditionele patronen bestendigt. Een vaak genoemd voorbeeld is de versterking van traditionele genderrelaties, waarbij jongens en meisjes geen gelijke kansen krijgen. Sommige religieuze scholen hebben een proselitistische doelstelling of moedigen intolerantie jegens andersdenkenden aan. Dergelijke houdingen willen veel westerse organisaties juist tegengaan in plaats van versterken. 

Wanneer er expliciet sprake is van een intolerante houding, zal een afwijzing niet moeilijk zijn. Maar het is ook zaak om niet zomaar een religieuze school af te wijzen, omdat deze een andere religieuze kleur heeft die niet direct overeenstemt met de religieuze of waarden oriëntatie van de donororganisatie. 

Hobbels bij de afweging

Iedere ontwikkelingsorganisatie maakt uiteraard haar eigen afweging welke onderwijsprojecten ze wil ondersteunen. Bij die afweging komen al snel een aantal hobbels naar voren. 

De eerste hobbel die genomen moet worden, is de vraag waarom een religieus onderwijsproject wordt afgewezen. Is dit omdat deze werkelijk indruist tegen de universele rechten van de mens, of omdat de blik van de Nederlandse subsidieverlener gekleurd wordt door de eigen sociaal-culturele of religieuze opvattingen? 

Soms spelen machtsrelaties daadwerkelijk een rol wanneer een faith-based school tot een religieus samenwerkingsverband behoort. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de school financiële ondersteuning krijgt en in ruil daarvoor moet voldoen aan eisen over de inhoud van het onderwijs of het aannemen van personeel of directie. Dit kan een onwenselijke ontwikkeling zijn. 

Maar soms is een afwijzing gebaseerd op iets wat te maken heeft met verschil in opvatting over de manier waarop lesgegeven wordt. Het apart lesgeven aan jongens en meisjes is in westerse ogen onwenselijk, omdat dit traditionele genderrelaties versterkt.

Maar op deze manier krijgen meisjes wél onderwijs. Daarmee draagt het schoolsysteem op een cultureel geaccepteerde wijze bij aan empowerment van meisjes. Naailessen voor meisjes kunnen vanuit westers perspectief bijvoorbeeld ouderwets lijken, maar kunnen belangrijk zijn voor het versterken van de positie van meisjes, omdat dit later hun inkomstenbron kan worden. 

School in de samenleving

Een tweede aspect dat speelt bij de vraag of een Nederlandse organisatie faith-based scholen zou moeten ondersteunen, is de context waarin de school opereert. Het maakt voor de afweging uit of een school bedoeld is voor een minderheid die elders gediscrimineerd wordt, of dat de religie ongeveer gelijkelijk vertegenwoordigd is naast andere religies. Deze verhouding is belangrijk voor de manier waarop de school haar religieuze identiteit uitwerkt in het curriculum. Bovendien bepaalt dit welke mogelijkheden een school heeft binnen de samenleving, zowel in de maatschappelijke als in de politieke context. 

Naailessen voor meisjes kunnen belangrijk zijn voor de versterking van hun positie

Belangrijk om te weten is ook of het onderwijs toegankelijk is voor leerlingen met verschillende religieuze achtergronden. Voor veel Nederlandse organisaties in de tweede categorie is dit een zwaarwegend argument. Dit geldt ook voor de tolerantie en het respect voor verschillende religieuze tradities en de houding ten opzichte van bekering. Daarnaast is de genoemde ‘gendersensitiviteit’ voor veel organisaties belangrijk. Daarbij is het overigens nuttig om onderscheid te maken tussen het officiële beleid, de presentatie van een school in het openbaar en de manier waarop in de klas over de stof wordt gesproken.

Discriminerende praktijken of belastende haatboodschappen zijn niet te tolereren

Angsten erkennen

Een derde, moeilijke hobbel is onderzoeken waarom een school zoveel waarde hecht aan het uitdragen van traditionele religieuze waarden. Sommige religieuze organisaties hebben het gevoel dat zij hun traditionele waarden moeten beschermen tegen de dreiging van moderniteit. Anderen hopen vurig zoveel mogelijk nieuwe leden te winnen om een nieuwe sociale orde te kunnen stichten. Elke organisatie reageert op de een of andere manier op moderniteit. Het is van belang om zowel die angsten als die waarden te erkennen. Een Nederlandse organisatie hoeft die uiteraard niet over te nemen. Maar op het moment dat je achter die angsten probeert te kijken is er discussie mogelijk over hoe je kinderen kunt leren effectief te participeren in een snel veranderende samenleving. Daarbij hoeft een Nederlandse organisatie overigens niet te vervallen in een cultureel relativisme, het idee dat alle culturen en religies hun eigen waarden hebben die je moet respecteren. Hoewel cultureel-religieuze diversiteit een groot goed is, zijn discriminerende praktijken of belastende haatboodschappen niet te tolereren. Hier moet je algemene normen rondom menselijke waardigheid en mensenrechten tegenover zetten. 

Onderwijs is bij uitstek de plaats voor waardenoverdracht. Waardenoverdracht is bij uitstek het geval in religieus onderwijs. Hoe verschillend over waarden en de vertaling ervan in normen gedacht kan worden is iets waar Nederlandse ontwikkelingsorganisaties rechtstreeks mee te maken hebben. Het vergt inzicht in de context, inzicht in de ander en inzicht in de doelen van de eigen organisatie om daarin integere keuzes te maken. 

Deze bijdrage is gebaseerd op de aanbevelingen die Lisette van der Wel (ICCO) doet in haar artikel in de Handout: Religion and development policy (Kennisforum Religie en Ontwikkelingsbeleid, 2008). Zie ook het pas verschenen boek Religie en ontwikkeling. Handreikingen voor de praktijk, 2011, 50-51. 

— Welmoet Boender is islamoloog en antropoloog en werkzaam bij Stichting Oikos/Kenniscentrum Religie & Ontwikkeling. Ze promoveerde op de rol van de imam in Nederland.