Bijbelse slavernij
Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament treffen we verzen aan die spreken over slavernij. Vandaag benadrukken bijbelwetenschappers en historici meer dan ooit het belang van de socio-historische context van de Bijbel. De Bijbel is ontstaan in een periode waarin een zekere vorm van slavernij vanzelfsprekend deel uitmaakte van het sociale en economische systeem. Het fenomeen was verbonden met de sociale hiërarchie. In de Oudheid kende zowat elke maatschappij slavernij, meestal te verstaan als een vorm van dienaarschap of als een manier om een schuld af te lossen. Vandaag zijn we ons bewust van het belang van die context, maar in de achttiende en negentiende eeuw werd die makkelijker vergeten en werd de Bijbel haast benaderd als een ethisch receptenboek voor de kwesties van die tijd.
Slavenhouders, en leiders van de landen die zich schuldig maakten aan slavernij, zagen in verschillende verzen een bijbelse goedkeuring. In Deuteronomium 20,10-11 lezen we bijvoorbeeld: ‘Voordat u een stad aanvalt, moet u eerst een vredesregeling aanbieden. Als men op het voorstel ingaat en de poorten voor u opent, moeten alle inwoners van de stad tot herendienst worden gedwongen.’ Toen verschillende Europese landen andere landen – in Afrika of Latijns-Amerika bijvoorbeeld – onderwierpen, werd deze bijbelpassage aangewend om de inheemse bevolking onder het slavenjuk te brengen.
In het Nieuwe Testament spreken vooral de paulinische brieven over slaven. In verschillende brieven richt Paulus zich tot de slaven in de gemeentes die hij adresseert. Hij spoort hen steevast aan hun meester goed te dienen. Paulus verbindt die gehoorzaamheid zelfs aan het christelijke geloof: ‘Slaven, gehoorzaam uw aardse meester in alles, niet met uiterlijk vertoon om bij de mensen in de gunst te komen, maar oprecht en met ontzag voor de Heer’ (Kolossenzen 3,22).
Anderzijds wijst Paulus ook de meesters op hun plichten: ‘Meesters, geef uw slaven waar ze recht op hebben en wat redelijk is, want u weet dat ook u een meester hebt, in de hemel’ (Kolossenzen 4,1). De slaven uit Paulus’ gemeentes waren vaak zelf christen geworden. Dit lijkt voor Paulus te impliceren dat zij op een andere – betere – manier behandeld moeten worden. Wanneer hij de voortvluchtige slaaf Onesimus bekeert (‘die tijdens mijn gevangenschap mijn kind is geworden’, Filemon 10), zendt hij Onesimus terug naar diens meester Filemon. Dat deelt Paulus mee in zijn brief aan die laatste. Hij drukt Filemon op het hart dat hij niet zomaar een (ongehoorzame) slaaf terugkrijgt, maar ‘veel meer dan dat, een geliefde broeder’ (vers 16).
Paulus keurt slavernij dus niet expliciet af, maar plaatst alles toch in perspectief. Dat hij God ieders ‘meester in de hemel’ noemt, wijst er misschien ook op dat het hier om een ander soort slavernij gaat dan de slavernij van de achttiende en negentiende eeuw.
Raciale slavernij
Een belangrijk kenmerk van die slavernij uit de achttiende en negentiende eeuw is dat Europese landen de inheemse bevolking van andere continenten aan het slavenjuk onderwerpen. Het gaat dus om raciale slavernij: het ene ras acht zichzelf superieur tegenover het andere en onderwerpt dit aan slavernij. Ook hiervoor vond men enkele bijbelverhalen om te argumenteren dat dit gedrag te verzoenen was met het christelijke geloof.
Het belangrijkste verhaal in deze context vinden we in het boek Genesis. Na de zondvloed en het nieuwe verbond met God, plant Noach een wijngaard aan. Als de vruchten later geplukt zijn en de wijn gemaakt is, drinkt Noach ervan. Dronken gaat hij daarna naakt in zijn tent liggen. Een van zijn drie zonen die mee uit de ark kwamen, Cham, ziet Noach zo en vertelt het aan zijn twee broers. Wanneer Noach dit te weten komt, spreekt hij een vloek uit over Kanaän, waarvan Cham de stamvader is: ‘Vervloekt zij Kanaän, knecht van zijn broers zal Kanaän zijn, de minste van alle knechten. Geprezen zij de Heer, de God van Sem; knecht van Sem zal Kanaän zijn. Moge God ruimte geven aan Jafet, hem laten wonen in de tenten van Sem; knecht van Jafet zal Kanaän zijn’ (Genesis 9,25-27). Traditioneel wordt gezegd dat de Kanaänieten zich op het Afrikaanse continent hebben gevestigd. Hierin zagen de voorstanders van slavernij het bijbelse argument bij uitstek om de Afrikaanse bevolking als minderwaardig te aanschouwen – want vervloekt door God. Bovendien verdoemt Noach de Kanaänieten – gezien als Afrikanen – letterlijk tot slavernij in dienst van zijn andere zonen; Jafets nakomelingen worden traditioneel geïdentificeerd als de Indo-Europese bevolking.
Een ander bijbels argument, dat werd gebruikt om raciale slavernij te rechtvaardigen, was het bijbelse verbod op het afbeulen van de eigen volksgenoten: ‘Vreemdelingen die bij jullie wonen of de nakomelingen die zij in jullie land hebben gekregen; die slaven en slavinnen zijn je eigendom. Je kunt hen als erfelijk bezit aan je nakomelingen nalaten; zij zullen voor altijd als slaaf voor je blijven werken. Maar je volksgenoten, de Israëlieten, je eigen verwanten, mag je nooit als slaven afbeulen’ (Leviticus 25,45-46). Deze passage is door kerken overigens lang gebruikt als argument om niet te missioneren onder de slavenbevolking. Zij waren van mening dat dit ook betekende dat je medechristenen niet als slaaf mocht afbeulen; iets wat anderen op basis van de paulinische brieven dan weer weerlegden en zo ook medechristenen tot slaaf maakten.
Bijbels verzet
Zolang slavernij bestaat, bestaan er ook tegenstanders. Dat was enkele eeuwen geleden niet anders. Door de inburgering van slavernij in het algemene (economische) gedachtegoed en in de publieke opinie probeerde men tegenstanders in het begin echter zo snel mogelijk het zwijgen op te leggen. Nationale leiders zagen immers hun economische belangen bedreigd, indien de slavernij afgeschaft zou worden. Ook de tegenstanders van de slavenhandel en de slavernij beriepen zich op de Bijbel om hun standpunt kracht bij te zetten. Toch vinden we hier minder over terug. Hoe komt dat?
De meest voor de hand liggende verklaring is dat de tegenstanders vooral een beroep deden op de algemene boodschap van de Bijbel en niet op individuele verzen. De Amerikaanse calvinist Henry Ward Beecher (1813-1887), een tegenstander van de slavernij in de Verenigde Staten, zei bijvoorbeeld dat je slavernij misschien wel kunt verdedigen vanuit enkele losse bijbelteksten, maar dat je dat nooit zult kunnen doen vanuit de bijbelse boodschap als geheel. Door deze nadruk op de Bijbel als een geheel, waren de argumenten van de tegenstanders minder makkelijk uit de tekst te lichten en daardoor makkelijker te weerleggen door de voorstanders van slavernij.
Toch spreken enkele bijbelverzen zich duidelijk uit tegen het soort slavernij dat de laatste eeuwen bestond. Alles begon immers met een nietsontziende slavenhandel, waarbij mensen gewelddadig gevangen werden genomen en verhandeld werden. Exodus 21,16 stelt bijvoorbeeld heel duidelijk dat het niet is toegestaan mensen te ontvoeren, ook niet om ze later als slaaf te verkopen. Bijbelverzen die spreken over de behandeling van slaven, die door de voorstanders van slavernij gebruikt werden als een bijbelse goedkeuring van slavernij, worden door de tegenstanders aangehaald om de uitbuiting en mensonwaardige behandeling van slaven aan te kaarten. De oudtestamentische verzen over de goede behandeling van slaven zijn wellicht ook tot stand gekomen, omdat het volk Israël voor de exodus uit Egypte zelf heeft ervaren hoe het is om onmenselijk te worden behandeld als slaaf. Vanuit die negatieve ervaring zouden de Israëlieten – en dus de erfgenamen van de joods-christelijke traditie – beter moeten weten …
Blijvende opdracht
Vandaag hebben we het moeilijk met de daden die onze voorouders enkele eeuwen geleden hebben gesteld. Dat mensen de Bijbel gebruikten als rechtvaardiging voor rassendiscriminatie, onterende handel in mensen en onmenselijke behandeling van medemensen is moeilijk te begrijpen en te verdragen.
Het is daarom belangrijk in de eerste plaats deze bladzijde in onze gezamenlijke geschiedenis te erkennen en te veroordelen als een donkere bladzijde. Anderzijds mogen we niet vergeten dat ons een blijvende opdracht rest. Ook vandaag bestaan er nog vormen van slavernij, aangepast aan onze tijd en context, net zoals dat het geval was in de vorige eeuwen. Ook zijn er vandaag nog steeds mensen die de Bijbel gebruiken – of misbruiken – om bepaalde opvattingen en handelingen te rechtvaardigen. De Bijbel is nog te vaak een instrument om mensen uit te sluiten, te discrimineren en te veroordelen. Door bijbelverzen te isoleren van hun literaire en historische context, en los te maken van de globale bijbelse boodschap, kun je de Bijbel altijd in je eigen kraam laten passen.
Laten we hiervoor altijd waakzaam blijven. En laten we ons vanuit een bijbelse inspiratie blijven inzetten om dit aan te vechten. Want leert het evangelie ons niet dat we moeten vechten voor wie wordt uitgesloten, dat we hen moeten betrekken in de samenleving? Dat is in elk geval wat Jezus heeft gedaan. En die boodschap is veel sterker en veel belangrijker dan wat je uit enkele individuele bijbelverzen kunt distilleren door hen uit hun context te rukken. Laat de Bijbel daarom een boodschap van hoop, vertrouwen en bevrijding brengen, niet één van discriminatie en onrecht.
Alle bijbelcitaten zijn genomen uit de Nieuwe Bijbelvertaling.
– Catherine De Ryck is vormingsmedewerker bij Missio-België.