Dit jaar sloot het Hendrik Kraemer Instituut (HKI), Nederlands oudste zendingsopleiding, definitief de deuren. Zendingsorganisaties zetten de voet niet dwars, zendingsmensen accepteerden het met mild gemopper en de kerkelijke pers berichtte er niet over. Daarmee kwam geruisloos een einde aan een gerenommeerde protestantse zendingsopleiding die ruim tweehonderd jaar bestond.
Niet dat er in Nederland nu in het geheel geen zendingsopleiding meer bestaat. Met een staf van tien docenten en rond de veertig fulltime studenten is het evangelicale Centre for Intercultural Studies Cornerstone te Beughen onbetwist het grootste missionaire trainingsinstituut in Nederland. Deze tweejarige opleiding van zendingsorganisatie WEC International is sinds 1989 in Nederland gevestigd. Cornerstone is echter voor velen in kerk en zending een grote onbekende. Verwonderlijk is dat niet, want de Engelstalige opleiding lijkt aan het opbouwen van samenwerkingsrelaties met Nederlandse kerken geen prioriteit te geven. Vanuit het buitenland en vanuit de WEC is er immers een constante instroom van studenten.
Het verhaal over zendingsopleidingen in Nederland is uiteraard breder dan HKI en Cornerstone. Op allerlei manieren wordt in missionaire opleiding voorzien. Zendingsorganisaties en kerken verzorgen dat deels zelf, theologische opleidingen bieden missionaire specialisaties aan en het krioelt van de trainers, consultants en overige deskundigen die een grote variatie aan trainingsmodules aanbieden. Opleiden voor zendingswerk wordt steeds vaker een bricolage van trainingsmodules die op verschillende plaatsen gevolgd worden. Voor de samenhang van de opleiding en de integratie van het leerproces is dat niet bevorderlijk. Maar het is altijd een betere weg dan helemaal geen opleiding volgen. Een toenemend aantal zendingswerkers gaat uit zonder enige zendingsopleiding. Via internet is alle kennis immers te krijgen, is dan het argument. Of het idee dat roeping geen opleiding vergt. De Geest zal leiden, en anders de coach via skype wel. Tijd voor herbezinning.
Zendingsopleiding nog nodig?
Je kunt je afvragen wat er feitelijk aan de hand is, want de sluiting van het HKI is opmerkelijk. Juist de laatste jaren staat missionair werk immers hoog op de kerkelijke agenda’s. Zending in Nederland, gemeentestichting, fresh expressions of church, pioniersplekken en emerging missional church staan volop in de belangstelling. Te midden van de vele missionaire experimenten klinkt de roep om degelijke missionaire training inmiddels luid en duidelijk. Enkele theologische instituten springen in dat gat, maar zij kunnen de lacune maar gedeeltelijk vullen. Missiologisch onderwijs is immers niet hetzelfde als missionaire training.
Als in een missionaire opleiding iets van belang is, dan is het wel leren in radicale oecumene. We zeggen weliswaar de verlegenheid voorbij te zijn, maar feit is dat we bij het missionaire werk meer vragen dan antwoorden hebben. Juist omdat het niet lukt om in het isolement van ons eigen kerkgenootschap of geestelijke stroming het missionaire wiel opnieuw uit te vinden, hebben we elkaar nodig om – over grenzen van kerk en cultuur heen – te bevatten hoe Gods evangelie in deze wereld gestalte kan krijgen.
Het vinden van die nieuwe gestalte is niet voorbehouden aan theologen en theologische opleidingen. Meedenken en -werken vanuit andere disciplines en beroepsgroepen is dringend nodig. De ervaring wijst uit dat theologen lang niet altijd geschikt zijn voor missionair werk. Ooit was het onder zendingswerkers zelfs bon ton om te zeggen dat academisch geschoolde theologen per definitie ongeschikt waren om zendingswerk te doen. Ze zouden te zeer vastzitten aan theologische traditie en institutioneel denken.
Sommigen zullen overigens kortweg stellen dat zendingsopleiding slechts een restant is van een koloniaal verleden. En dat het dus maar moet verdwijnen. Zending, maar ook evangelisatie, zou staan voor eenrichtingsverkeer, superioriteitsgevoel en beschavingsdenken. Toen Afrikaanse kerken onder leiding van de Keniaan John Gatu in 1971 een moratorium op het uitzenden van zendingspersoneel eisten, deden ze dat inderdaad niet zonder reden. Gatu beschouwde het uitzenden van zendingswerkers als een hindernis voor kerken in het Zuiden om hun eigen identiteit te ontdekken. Westerse zendelingen hielden de touwtjes te lang in handen en beletten jonge kerken om hun eigen theologie en kerkstructuren te ontwikkelen.
Wie volhoudt dat zendingsopleiding een restant is van een koloniaal tijdvak en achterhaald superioriteitsgevoel, ziet over het hoofd dat er de laatste vijftig jaar veel veranderde. In de missionaire contacten kwam een groot accent te liggen op gelijkwaardigheid en partnerschap. Zending in zes continenten, wederkerig personenverkeer, uitwisselingsprogramma’s en intercultureel leren kregen gestalte. Bovendien kwamen we tot de overtuiging dat zending in eigen land eveneens nodig is. Een missionaire opleiding die wederkerig leren en leren in radicale oecumene als uitgangspunten heeft, kan daarom een belangrijke bijdrage leveren aan de zoektocht naar een missionaire gestalte voor de kerk in Nederland.
De commissie voor zending en evangelisatie van de Wereldraad van Kerken (CWME) organiseerde in 2012 een consultatie over missionaire training in Europa. Met zorg kwam zij tot de slotsom dat theologische opleidingen in hun curriculum onvoldoende plaats inruimen voor de urgente missionaire vragen. De aandacht blijft te zeer gericht op de ‘inherited church’, terwijl deze snel afkalft en er juist behoefte is aan de ontwikkeling van een missionaire hermeneutiek. De commissie pleitte daarom voor de ontwikkeling van nieuwe trainingsprogramma’s en de vorming van missionaire expertisecentra. De constatering dat er in de Europese context geen bruikbaar academisch handboek voor evangelisatie meer bestaat, leidde zelfs tot het besluit om in die lacune te voorzien. Daaraan wordt inmiddels gewerkt.
Discussies over zendingsopleiding
Als missionaire opleiding blijvend nodig is, zoals de Wereldraad aangeeft, dan is de vraag waar en hoe adequate missionaire training vorm kan krijgen. Moet dit gestalte krijgen in zelfstandige zendingsopleidingen, in theologische instituten, in beide of nog weer anders?
In de discussies over missionaire opleiding die in de twintigste eeuw plaatsvonden, stond vooral de roep om oecumenische samenwerking én om herinrichting van het theologisch onderwijs centraal. Zo bepleitte de Wereldzendingsconferentie te Edinburgh (1910) in missionaire training prioriteit te geven aan oecumenische samenwerking. Het bleek niet gemakkelijk om dat goed vorm te geven. De conferentie in Tambaram (1938) noemde zendingsopleiding zelfs de zwakste schakel in het hele zendingswerk. Dat neemt echter niet weg dat de kwaliteit van missionaire opleidingen in de periode 1910-1940 enorm toenam. In Nederland werd dat duidelijk door de voortdurende aanscherping van de toelatingseisen tot de opleiding en de omvorming van de Nederlandse Zendingsschool tot Zendingshogeschool (1936).
Na de Tweede Wereldoorlog werden ‘zendingskerken’ tot zelfstandige partnerkerken. De opleidingsdiscussie verschoof daarom steeds meer van de zendingswerkers naar het op te leiden lokale kerkelijk kader. Met het oog op ook daarvoor benodigde kwaliteitsverbetering werd in 1958 het Theological Education Fund (TEF) opgericht. Vooral in de jaren zeventig riep dit fonds op tot vernieuwing van het onderwijs door een focus op contextualisatie en oecumenisch leren.
Het kwam in deze tijd tot sterke groei van theological education by extension, een model dat een startpunt nam in de maatschappelijke context van de student en dat afrekende met theologisch onderwijs in de collegezaal. Aan theologische instituten kwam het onderwijs over de zending van de kerk in deze periode echter op steeds grotere afstand te staan van het onderwijs over kerkopbouw. Missiologie en ecclesiologie raakten van elkaar verwijderd. Aan westerse instituten leidde ook het postkoloniale denken tot marginalisering van het zendingsonderwijs. De normatieve kant van de missiologie wekte irritatie. Tegen het eind van de twintigste eeuw was het vak vaak vervangen door interculturele theologie, interculturele hermeneutiek of wereldchristendom. Ook in Nederland is deze ontwikkeling zichtbaar.
Positionering en vorm van de zendingsopleiding
Het is de vraag of academische theologische instellingen adequate missionaire training kunnen bieden. Zij leiden hun studenten immers primair op om gelovigen geestelijk te begeleiden. In die rol zijn theologen vertolkers van de traditie, maar ook hoeders daarvan. In missionair werk komt echter een wereld in beeld die zich vooral op de rand van de kerk en daarbuiten bevindt. Dat vergt het vermogen om buiten gebaande paden te treden en het evangelie missionair te verbinden aan niet-kerkelijke contexten.
Bovendien zijn deze opleidingen sterk wetenschappelijk georiënteerd. Zij moeten zich bewegen binnen de marges van accrediteringseisen. Missionaire training heeft echter slechts gedeeltelijk betrekking op theologie als wetenschap. Taal- en cultuurstudie, communicatieve vaardigheden en projectmonitoring maken ook deel uit van een zendingsopleiding. Bovendien is missionaire vorming niet uitsluitend bedoeld voor (aanstaand) theologen, maar voor allen die zich willen voorbereiden op missionair werk.
Hbo-opleidingen theologie hebben in dit opzicht meer mogelijkheden. Als beroepsopleiding kunnen zij ruimte nemen voor de in de beroepssituatie benodigde vaardigheden, ook als dit niet strikt tot het domein van de theologie behoort. De praktijk maakt duidelijk dat zij deze mogelijkheid ook aangrijpen, want diverse hbo-opleidingen bieden inmiddels een specialisatie aan in missionair werk. Een nieuwkomer in dit veld is de driejarige deeltijdopleiding missionair werk van de Evangelische Theologische Academie (ETA). Het curriculum beoogt de student in brede zin voor te bereiden op missionair werk en verbindt daarom een stevig accent op bijbels-theologisch onderwijs met praktisch-theologische vakken.
Het eenjarige master-programma ‘missionaire gemeente’ aan de Theologische Universiteit Kampen, waaraan gemeentestichter en missioloog Stefan Paas verbonden is, vormt een academische uitzondering. Dit master-programma richt zich niet op theologen, maar op missionair leidinggevenden en reflective practitioners. De opleiding beoogt academische reflectie te verbinden met het missionaire handwerk. In opzet lijkt het op de professional master degrees van hbo-opleidingen, waarin eveneens reflectie op de beroepspraktijk centraal staat.
De Protestantse Kerk in Nederland heeft recent een tweejarige specialisatie ‘missionair werk’ ontwikkeld, die wordt gefaciliteerd door het Protestants Centrum voor Toerusting en Educatie (PCTE). Predikanten en kerkelijk werkers, die met hun gemeente een missionaire verandering willen inzetten, kunnen deelnemen. Uniek voor deze cursus is dat leden van de kerkenraad ook een deel van de opleiding volgen.
Zendingsorganisatie Frontiers hanteert een geheel ander trainingsmodel. Voorafgaand aan uitzending naar het buitenland verzorgen zij een meerjarige training-on-the-job, waarbij de aanstaand zendingswerker in een multiculturele context wordt opgeleid. Pas als blijkt dat de kandidaat over voldoende vaardigheden beschikt of deze verworven heeft, kan uitzending volgen. Ook de Christelijk Gereformeerde Kerken ontwikkelden initiatieven om te komen tot een dergelijk studie-werktraject voor gemeentestichters.
Adequate zendingsopleiding vergt meer
Missionaire training krijgt nu gestalte in zelfstandige missionaire opleidingen, in theologische instituten en in training-on-the-job. Optimale en adequate missionaire training vergt meer. Samenwerking en oecumene vormen daarin sleutelbegrippen.
Een missionair trainingsinstituut dat gelieerd is aan een theologische instelling kan belangrijke kwaliteitsimpulsen krijgen. De academie biedt meerwaarde door reflectie en onderzoek. Het omgekeerde is echter ook het geval. Een zendingsopleiding reikt de academie vanuit meerdere disciplines missionaire vragen aan en daagt de theologische wetenschap gedurig uit de kerkelijke traditie opnieuw te doordenken. Professionele training-on-the-job is een prachtig model, zolang multidisciplinaire ondersteuning vanuit de opleidingsinstituten gewaarborgd is. Trainees op hun beurt kunnen opleiders behoeden voor een al te theoretische behandeling van de missiologie.
Bij de vorming van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) is overwogen om het HKI te liëren aan de academische opleiding. Daarvan is helaas afgezien omdat de zendingsopleiding ook training bood op subacademisch niveau. Daarmee is een belangrijke kans gemist om professionele training voor het werk in kerk en zending dichter bij elkaar te brengen. Wellicht dat nu plaatsvindende gesprekken met de nieuwe rector van de PThU (oud-zendingspredikant en oud-docente van het HKI) nieuwe kansen bieden voor de vorming van een aan de universiteit gelieerd missionair trainingsinstituut.
Het adequaat opleiden van missionair werkers vergt bovenplaatselijke, interconfessionele en intercollegiale training. Wordt missionaire opleiding binnen de eigen zendingsorganisatie, kerk of eenmansbedrijf getrokken, dan zal het niet tot de nodige kruisbestuiving komen en bestaat het risico dat ieder zelf het wiel wil uitvinden. Kwalitatieve en theologische toetsing van het onderwijs ontbreekt dan ook. De vraag van zendingsman Newbigin ‘What must we be?’ kan niet anders dan in de oecumenische breedte geadresseerd worden. Slechts in de spiegel van de ander leren we onszelf en onze blinde vlekken kennen.
De praktijk in Nederland doet vrezen dat de opleidingsenergie versnipperd blijft. Er is veel opleidingsactiviteit met betrekking tot missionair werk, maar instituten en individuele aanbieders zijn elkaars concurrent.
Het is de vraag hoe lang kerken en organisaties zich het versplinterde missionair trainingsaanbod nog kunnen veroorloven. Theologisch en praktisch zijn er grote verschillen zichtbaar in het opleidingsaanbod. Toch slaagden de acht hbo-opleidingen theologie er met groot gemak in om de missionaire competenties voor het domein vast te stellen. Het is dus zeer wel mogelijk om overeenstemming te bereiken over de vraag waartoe we missionair werkers willen opleiden en over welke vaardigheden zij moeten beschikken.
– Gerrit Noort is directeur van de Nederlandse Zendingsraad.