Evangelisch christendom in Centraal-Azië

Historisch gezien geeft het evangelisch christendom in Centraal-Azië een heel palet van één en dezelfde kleur te zien. Aandacht voor de geografische en etnische variatie als de verschillen in denominatie is geboden. Overeenkomsten zijn er gelukkig ook. Dit artikel schetst in vogelvlucht de evangelische beweging in landen langs de vroegere Zijderoute.

Lang voordat de islam wortel schoot in Centraal-Azië vond het christelijke geloof zijn weg in het gebied. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het nestoriaanse christendom zich langs de Zijderoute wist te verspreiden (zie kader op bladzijde 7). Ook andere groepen en christelijke bewegingen, inclusief het manicheïsme1, trokken naar Centraal-Azië. In Kirgizië, in de ruïnes van de oude steden Navekat en Balasagoen, vonden Russische archeologen in 1886 voorwerpen die de verbreiding van het christelijk geloof onder de Turkse volken in de zesde en zevende eeuw bevestigden.

Met de verovering door Timoer Lenk2 is de kerk in Centraal-Azië nagenoeg verwoest. Pas met de komst van Russische immigranten, aan het einde van de negentiende eeuw, keerde het christendom terug. Niet alleen verspreidde de Russisch-Orthodoxe Kerk zich op deze manier in Centraal-Azië, ook kwamen er evangelische groepen. 

De geschiedenis van de evangelische beweging in deze regio kan in drie perioden verdeeld worden: het ontstaan van deze beweging tijdens het Russische Tsarenrijk (1882-1917), de evangelische beweging in de Sovjet-tijd (1917-1991) en de beweging in de periode na het Sovjet-regime (1991 tot heden).

Ontstaan van de evangelische beweging in Centraal-Azië (1882-1917)

Het evangelisch christendom wordt gebracht door Russisch-Duitse pioniers, mennonieten en piëtisten, die zich in december 1880 in Tasjkent (Oezbekistan) en in februari 1884 in de vallei van de Talas (Kirgizië) vestigden. De mennonieten bouwden hun nederzettingen en leefden daar afgezonderd. Na verloop van tijd werden zij bezocht door de Engelse zendeling Edmund Hamer Broadbent die zendingswerk onder de lokale bevolking probeerde te organiseren. De leiding van de mennonieten ontmoette hem met de volgende woorden: 

‘Natuurlijk zijn onze kinderen en jonge mensen vertrouwd met het Kirgizisch. Ze zijn onder hen, de Kirgiziërs, geboren en gaan elke dag met hen om. Maar onze kinderen zijn niet geschikt voor de zending, en daarbij hebben wij zelf hen thuis nodig.’ 

Hoe de immigranten zich afzijdig hielden van de politiek en de overheid kan ook afgeleid worden uit het feit dat iemand als Herman Jantzen (1866-1959) geëxcommuniceerd werd toen hij bosbouwer werd, omdat dat een baan in overheidsdienst betrof. Toen hij die dienst verliet kon hij weer terugkeren in de kerk.3

In 1910, vijfentwintig jaar nadat de mennonieten zich in Turkestan4 gevestigd hadden, begonnen zij het evangelie onder de lokale bevolking te verkondigen. Op kosten van de mennonitische kerken werd een klein ziekenhuis gebouwd. Alle leden van de medische staf waren mennoniet en spraken met de patiënten over Christus. Deze onderneming toont het holistische karakter aan van het werk van de mennonieten.

In diezelfde tijd (1907 tot 1910) was er in de Kirgizische hoofdstad Bisjkek een kleine groep gelovigen bestaande uit baptisten, ‘Molokans5 en evangelische christenen. De meesten van hen waren Russische immigranten uit Orenburg, 1500 kilometer ten zuidoosten van Moskou. In 1916 waren zij honderd in getal. Deze christenen in de vallei van de Chui kwamen onder druk te staan van de Orthodoxe Kerk, omdat zij etnisch Russisch of Oekraïens waren. De officiële kerk beschouwde hen als sektarisch en ketters. De evangelische beweging in Kirgizië bleek een religieuze apolitieke minderheid te blijven. En hoewel er Kirgiezen waren die zich van de islam tot het christendom bekeerden, bleef de beweging hoofdzakelijk bestaan uit Russische Duitsers (in Talas) en Slaven (in de vallei van de Chui).

De evangelische gemeenschap heeft in de pogingen het evangelie onder lokale bewoners te verspreiden moeite gedaan het geloof te contextualiseren: door Kirgizisch te leren, zich aan de gebruiken aan te passen, en zich te verdiepen in de Koran. Er zijn aanwijzingen dat zij zo in dialoog traden met de moslims.

Tijdens de Sovjet-overheersing (1917-1991)

Aanvankelijk richtte de atheïstische propaganda van de Sovjetstaat zich tegen de staatskerk, de Russisch-Orthodoxe Kerk. Evangelischen en moslims genoten een betrekkelijke vrijheid. Moslims uit Turkestan richten hun eigen Moslim Communistische Partij op. Zij hielden kantoor onder het dak van de lokale overheid. In februari 1923 werd er een decreet uitgevaardigd om de bourgeoisie uit te roeien. Op een geheime lijst van verdoemden stonden ook de hoofden van kerken en religieuze gemeenschappen. Tussen 1917 en 1923 werd er actief geëvangeliseerd en werden er nieuwe kerken gesticht. Dit gebeurde vooral onder immigranten. Algemene vervolging van evangelische christenen in Centraal-Azië begon in 1930 en de onderdrukking van gelovigen duurde tot de late jaren tachtig. Een korte periode van verlichting vond plaats in 1944-1945, de tijd waarin een tweede front geopend werd in de Tweede Wereldoorlog.

De atheïstische propaganda in de jaren zeventig leidde niet tot het gewenste succes. Er groeide een geestelijke honger onder de mensen. De lokale bevolking van Kirgizië en Oezbekistan woonde voornamelijk in het zuiden en onder hen groeide een nieuwe interesse in de Islam. De nakomelingen van Europese volkeren woonden vooral in het noorden en onder hen groeide interesse in het evangelische christelijk geloof. Deze moslim en christen minderheden hadden geen contact met elkaar en pogingen van evangelische christenen om hun geloof uit te dragen onder de lokale Kirgiezen was een uitzondering. Een van de successen in zendingswerk was het werk van Andrew Peters. In het nog niet zo lang geleden verschenen boek The Time of Grace for Kyrgyzstan beschrijft hij zijn ervaringen. Hoewel dit boek vooral over persoonlijke herinneringen schrijft, is ook de ervaring van een dialoog tussen evangelische christenen en Kirgizische moslims in de stad Narin daar in opgenomen.

In de tijd van de Sovjets waren moslims en evangelische christenen vooral gericht op overleven in een atheïstisch land. In deze omstandigheid waarin alle religieuze groepen zich bevonden bleek de dialoog tussen godsdiensten bijzonder moeilijk te zijn. Daarbij kwam dat men niet de noodzaak zag in dialoog te zijn omdat religie een privé aangelegenheid was en de momenten waarop dit wel gebeurde tussen evangelische en orthodoxe christenen waren zeldzaam.

Na de Sovjet-tijd (vanaf 1991)

In de laatste twee decennia is de houding ten opzichte van het religieuze leven veranderd. Toen Kirgizië, Kazachstan, Oezbekistan, Tadzjikistan en Turkmenistan onafhankelijk werden in 1991 werd godsdienst een persoonlijke keuze van het individu. Zaken samenhangend met de identiteit van het individu stonden ineens hoog op de agenda. Men nam initiatief om een bestaande evangelische gemeenschap te bezoeken en ook de nieuwe groepen die gevormd werden door zendelingen van elders (vooral uit Duitsland, de Verenigde Staten van Amerika en Korea). De nieuwe bezoekers hadden verschillende achtergronden: orthodox, atheïstisch of islamitisch. De evangelische kerken kwamen ook voor de vragen wat betreft identiteit te staan en dit speelde zich af in de lokale kerken en verenigingen.

Na 2000 werd Centraal-Azië de plek waar verschillende geopolitieke projecten werden uitgevoerd. De religie heeft alles met de implementatie van deze projecten te maken. De religieuze vrijheid van individuen werd hierdoor een politieke en sociale zaak. De overheden trokken de touwtjes aan en begonnen de verspreiding van religieuze groepen en organisaties te reguleren. 

Het is belangrijk te noteren dat het proces van beperking van de religieuze vrijheden zich in de verscheidene landen verschillend voltrekt. In Oezbekistan en Turkmenistan waren en zijn die beperkingen het heftigst. Vanaf 2008 werd het ook in Kirgizië en Tadzjikistan moeilijk en vanaf 2010 in Kazachstan. Evangelikalen werden hierdoor gedwongen opnieuw na te denken over kerk-zijn en zending bedrijven. De uitkomst hiervan is dat er een beweging op gang is gekomen van huisgemeenschappen en eenvoudige kerken en dit vooral onder lokale evangelische christenen. 

Hoe de omslag van vrijheid naar onvrijheid tot stand kwam

De godsdienstige situatie in de tijd na en in contrast met de Sovjet-periode kan wel vergeleken worden met een religieuze markt. De overheden stemden in met westerse waarden betreffende privacy en de vrije markt. Iedere burger werd een ‘klant’ en had het recht te kiezen wat zij of hij wilde eten, dragen en geloven. De lokale kerken en buitenlandse protestantse zendingen hadden hierin een voorsprong omdat zij dit idee makkelijk konden plaatsen. De evangelische kerken hielpen de gedachte te verspreiden dat geloven een persoonlijke keuze is van iedere individu. In die periode, in een korte tijd, veranderde het religieuze landschap in die landen zo, dat men over een kerstening van het noorden en islamisering van het zuiden begon te spreken. Daarbij steeg het aantal protestantse christenen uit boven het aantal orthodoxe gelovigen. 

Religieuze vrijheid had het, naar analogie met de vrije markt, autochtone etnische groepen mogelijk gemaakt om het protestantse en evangelische christelijk geloof aan te nemen. In de tijd van de Sovjets waren er maar weinig lokale evangelische christenen, maar in het jaar 2000 bleek de aanwas significant te zijn, met name onder Kirgiezen en Kazachen (de schatting loopt uiteen van 10.000 tot 100.000). Dit leidde tot religieuze conflicten binnen gemeenschappen en vooral rondom begrafenissen op het platteland. Religie werd steeds meer gezien als een integraal onderdeel van etniciteit. Dat kon betekenen dat wel of niet een godsdienst aanhangen een keuze leek te zijn ten faveure van een bepaalde etnische cultuur. Niet verwonderlijk is, dat de lokale bevolking diegenen onder hen die het protestantse geloof aanhingen als verraders beschouwde. Onder zulke omstandigheden ontstonden discussies over zieltjes winnen en traditionele en niet-traditionele religieuze praktijken. De pogingen in de media om de samenleving te verdelen in orthodoxe christenen en Hanafi-moslims6, stuitten op tegenstand van de samenleving zelf.

Wie niet behoort tot de orthodoxe gelovigen of tot de Hanafi-moslims worden beschouwd als ‘niet traditioneel’ of sektarisch; dit geldt ook voor evangelische gelovigen. Zij zullen als minderheid rekening moeten houden met de religieuze meerderheid. Het kan echter een verschuiving worden van de ‘religieuze markt’ naar de ‘etnische identiteit’ als deel van de politiek issues. Dit is een consequentie van de beweging van de politieke elite, die, in navolging van wat er gebeurt in China en Rusland, het idee omhelzen van een eigen nationale democratie, een andere dan de Westerse democratie. Evangelische christenen die zich zo verwant voelen aan de gedachte van een persoonlijke keuze waar het de godsdienst betreft, zullen de dialoog aan moeten gaan met de religieuze meerderheid, inclusief met de Hanafi-islam en zijn daardoor midden in politieke issues beland.

Conclusies

Historisch gezien geeft het evangelisch christendom in Centraal-Azië een heel palet van een en dezelfde kleur te zien. Wil je met een evangelische gemeente in Centraal-Azië werken, dan kun je ze echt niet allemaal over één kam scheren. Aandacht voor de geografische en etnische kenmerken en het verschil in denominatie is noodzakelijk. Niettemin hebben de verschillende evangelische richtingen een aantal kenmerken gemeenschappelijk, waarmee we dit historische overzicht van de evangelische beweging in Centraal-Azië besluiten.

Paternalistische aanpak

De meeste kerken in Centraal-Azië zijn klein en een deel van een moederkerk overzee, of ze zijn een onderdeel van een evangelische vereniging of associatie in het land. De meeste initiatieven worden van bovenaf gestuurd. Als een lokale kerk zulke initiatieven niet vindt passen bij wie zij zijn of niet gepast vinden  dan scheidt zo’n kerk zich makkelijk af om zich in een volgend stadium te verbinden met een andere vereniging.  Soms is zo’n verbintenis oppervlakkig, een verbonden zijn onder een paraplu zonder duidelijke onderbouwing op theologisch of missiologisch gebied. Dat geeft ook aan hoe belangrijk theologische vorming van kerkleiders zou moeten zijn. De dreiging van vervolging stimuleert de leiders een formele opleiding te volgen en dat zou nieuwe kansen kunnen scheppen voor theologische vorming in de regio.

Weinig theologische vorming

Tijdens de Sovjet-periode kregen de evangelische christenen geen kans om theologisch opgeleid te worden. Na die tijd werden er veel mogelijkheden geboden. Er werden seminaries geopend, theologische instituten en bijbelscholen, maar het probleem is dat er geen overeenstemming is wat betreft de kwaliteit en de inhoud van onderwijs. De Euro-Aziatische Accreditatie Associatie (EAAA) die met theologische instituten in de voormalige Sovjet Unie werkt, heeft slechts een geaccrediteerd lid, het Bible Institute in Almaty. het vroegere Alma Ata en hoofdstad van Kazachstan. Er wordt ook succesvol samengewerkt met instituten buiten Centraal-Azië, zoals Training Christians for Mission (TCM) International. 

Gemarginaliseerde en zelfs lijdende kerk

Nu de Centraal-Aziatische evangelische kerken onder de dreiging van vervolging en lijden leven, leert de kerk wat compassie is. De kerken kunnen als minderheidsgroepering van hun medeleven blijk geven in de omgang met lokale gemarginaliseerde groepen. Veel evangelische kerken hebben verantwoordelijkheid op zich genomen op sociaal gebied en niet omdat het nieuwe leden aan zou trekken. Zij groeien in hun maatschappelijke verantwoordelijkheid voor hun eigen land en samenleving. Het helpt om de ‘holistic mission’gestalte te geven.

Noten

1 In de tweede helft van de derde eeuw stichtte Mani (216-276) in het oude Perzië een religie, een syncretistisch religieus dualisme.

2 Timoer Lenk of Tamarlane (1320?-1405), een Turks-Mongoolse veroveraar, stichter van een rijk in Perzië en Centraal-Azië.

3 Herman Jantzen was een boer, ambtenaar en zendeling onder stammen in Centraal-Azië en stelde zich voor als ‘slechts een getuige van Christus’. http://gameo.org/index.php?title=Jantzen, Hermann (1866-1959)

4 Turkestan: zo werd Centraal-Azië genoemd ten tijde van het Russische tsarenrijk en ook in de eerste tien jaar van Sovjet-Rusland. De naam is afgeleid van de taalgroep van lokale Turkse volken. Het huidige Turkmenistan is slechts een van de landen van deze regio.

5 Molokans, Russisch voor ‘melkdrinkers’, leden van verschillende christelijke sektes, oosterse christenen. Hun traditie, speciaal het drinken van melk tijdens de vasten, kwam niet overeen met de gebruiken van de Russisch-Orthodoxe Kerk.

6 Hanafi: een van de vier scholen van jurisprudentie onder soennieten.

Literatuur

Andrew Barg, [Thus far the Lord has helped us: History of Evangelical-Baptist Union of Kyrgyzstan], Bisjkek: EHB Kyrgyzstana, 2013

Herman Jantzen (1866-1959), Im Wilden Turkestan: Ein Leben unter Moslems. Gießen and Basel: Brunnen, 1988

Andrew Peters, [The Time of Grace for Kyrgyzstan], Meinerzhagen: Missionswerk Friedensbote, 2012

Ruslan Zagidulin, [‘Church Mission and Church Members Involvement: The Experience of the Churches in Central Asia in period 1991-2011’], in: Rakhuba, S.N. and Cherenkoff, M.N. (eds), [Forum 20: Twenty Years of Religious Freedom and Active Mission in Post-Soviet Society], Kiev: Duh l Litera, 2011

Ruslan Zagidulin, ‘School without walls in Central Asia’, in: Common Ground Journal, March 2011, Vol. 8 Issue 2

Mathijs Pelkmans, ‘Asymmetries on the ‘Religious Market’ in Kyrgyzstan’, in: Chris Hann (ed.), Postsocialist Religious Question, Berlin: Lit Verlag, 2006

* Vertaling uit het Engels en verklarende noten door Piet Both

— Ruslan Zagidulin vertegenwoordigt Mission Eurasia in Centraal-Azië (Kirgizië) en is gastdocent aan het Bible Institute in Almaty, Kazachstan. Hij studeerde theologie aan het International Baptist Theological Seminary in Praag.