Geldelijk gewin boven genade: kerk, zending en slavernij in de Nederlandse koloniën

 De Reformatie predikte een boodschap van genade. Hoe is die boodschap te rijmen met de harde praktijk van slavenhandel en uitbuiting in de zeventiende eeuw door veelal christelijke kooplieden en plantagehouders?

In 1668 reisde dominee Johan Basseliers naar Suriname, de kolonie die net was veroverd door de provincie Zeeland. In een brief naar huis uit 1672 klaagde hij over de omstandigheden waarin hij zijn bediening moest uitoefenen. Hij was verantwoordelijk voor twee locaties die ver van elkaar af lagen, hij beschikte niet over een eigen vaartuig, en hij werd geteisterd door regen en hitte – niet in de minste plaats vanwege de slechte staat van het kerkgebouw. Zijn situatie was zodanig dat hij ‘met Job wel mogen vragen heb ik ook steenen cragt?’ (Job 6:12). Op dat moment had hij al drie jaar geen salaris ontvangen van de Staten van Zeeland. 

Tegelijkertijd schreef zijn vrouw, Sarah van Scharphuisen, dat ze God dankte dat zij en haar man Basseliers toch wel als de besten in het land leefden. Daarmee wilde ze vooral aangeven dat haar huwelijk met Basseliers de juiste keuze was geweest. Ze hadden schapen, geiten, varkens en hoenders, haar man bestelde eten als boter, meel en koren in de Nederlandse Republiek, en als ze zin hadden in vis stuurden ze een ‘neeger of indejaen’ naar de rivier. Deze twee mensen behoorden tot de acht tot slaaf gemaakten die voor het huis van het domineesechtpaar zorgden. Daarnaast hadden haar man en haar broer, die diaken was, nog veertig mensen in slavernij die de suiker op de plantage verbouwden. 

Het was voor Van Scharphuisen de normaalste zaak van de wereld. Maar hoe kon de religieuze rol van haar man Basseliers met zijn bestaan als slaveneigenaar samengaan? Hoe paste slavernij in een gereformeerde samenleving? En in hoeverre was er in de koloniale maatschappij plaats voor zendelingen?

Dit artikel gaat over de manier waarop een christelijk land slavenhandel dreef, en het laat zien dat eenmaal in de koloniën de gereformeerde religie nauwelijks gedeeld werd met de mensen die in slavernij leefden.1

Slavernij bijbels verdedigd

De Nederlandse regenten die het grote kapitaal van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) ingelegd hadden, zijn veelal lid van de gereformeerde kerk geweest. Zonder een dergelijk lidmaatschap was het niet mogelijk een publieke functie te bekleden, en veel bestuurders van de overzeese compagnieën waren ook op een of andere manier bij het openbare leven betrokken.

Zij waren ook degenen die de beslissing namen om met de WIC ook tot slaaf gemaakte mensen uit Afrika te kopen om in Amerika te verhandelen. Hoewel de WIC hier wel om bekend staat, is het van belang op te merken dat slavenhandel in het gebied van de VOC ook op grote schaal plaatsvond, zij het dat deze handel vaak in handen was van particulieren in dienst van de VOC.

Er waren genoeg bijbelteksten die aangegrepen werden om slavernij te verdedigen. Slavernij zou bijbels te rechtvaardigen zijn als het ging om mensen van andere volken (Leviticus 25:44-46). Afrikanen werden gezien als afstammelingen van Cham, die de (Europese) afstammelingen van Sem en Jafet hoorden te dienen (Genesis 9:25-27).

Ook in het Nieuwe Testament werd slavernij als instituut niet compleet afgewezen, maar werd juist de nadruk gelegd op het streven naar goede verhoudingen binnen de status quo (zoals in 1 Timoteüs 6:1-2, Titus 2:9-10). In Christus waren slaaf en vrije weliswaar broeders (op het moment van schrijven een radicale gedachte), maar dit betekende volgens de meeste mensen in de zeventiende eeuw niet dat slavernij afgeschaft moest worden. 

In Europa verboden, buiten Europa geaccepteerd

Opmerkelijk genoeg maakten Europeanen overigens onderscheid wat betreft de locatie: in Europa was slavernij verboden, buiten Europa was het geheel geaccepteerd. Iemand die in slavernij in de Nederlandse Republiek aankwam, bijvoorbeeld als diens eigenaar hem of haar had meegenomen, moest in de Republiek na een half jaar worden vrijgelaten.3

Meer dan een half miljoen Afrikanen zijn door Nederlanders ingescheept om in Amerika verkocht te worden. Historici schatten dat de hoeveelheid mensen die werden verhandeld in VOC-gebied niet veel lager was. De Nederlanders die vanuit de Republiek vertrokken om in Afrika mensen in te kopen waren, net als de meeste Nederlandse kolonisten, christelijk.4 Het geloof speelde in het dagelijks leven, en daarmee in deze handel, een rol. 

In een verslag van een kapitein van een slavenschip komt dat tot uitdrukking. Hij schreef dat het moeilijk was om mensen te kopen omdat ze vanwege de concurrentie van andere Europese schepen te duur waren. Hij vervolgde dat hij hoopte dat ‘Godt veranderinge sal verleenen’, want hij had begrepen dat de graaf van Sonho (het noorden van hedendaags Angola) oorlog zou gaan voeren tegen de koning van Congo. Met de krijgsgevangenen die een dergelijk gewelddadig inter-Afrikaans conflict zou opleveren, verwachtte de kapitein eindelijk de juiste hoeveelheid kunnen inkopen tegen een redelijke prijs. [einde ingesprongen voorbeeldje]

Bezwaarde geluiden

Waar slavernij in de vroegmoderne tijd wordt besproken, wordt vaak naar voren gebracht dat dit nou eenmaal een gebruikelijk fenomeen was in die tijd. Afrikanen maakten elkaar tot slaaf in oorlogen. Kapers uit Noord-Afrika overmeesterden schepen en maakten de Europeanen daarop ook tot slaaf – behalve als ze zich bekeerden tot de islam. Zij staan dan ook bekend als christenslaven.5

Hoewel het zeker zo is dat slavernij in verschillende samenlevingen voorkwam, en Europeanen hun gevangenen veelal kochten van Afrikanen, is de schaal en het karakter van het instituut slavernij wel veranderd door de trans-Atlantische slavenhandel. Door de overtocht naar Amerika was de kans op terugkeer nihil, de arbeid die voornamelijk op plantages werd uitgevoerd was moordend, en generatie op generatie bleef in slavernij geketend. Immers, elk kind van een slavin werd automatisch bezit van de eigenaar van de moeder. Bovendien werden meer Afrikanen tot slaaf gemaakt om aan de toenemende Europese vraag te voldoen.

Generatie op generatie bleef in slavernij geketend

Had binnen de kerk dan niemand bezwaar tegen de slavenhandel? Dat was niet het geval. Er waren verschillende dominees die erop wezen dat het om een onmenselijke praktijk ging, en dat er wreedheden werden begaan in de koloniën.6 Het aantal mensen dat zich uitsprak tegen slavernij was echter bijzonder klein. Zij wisten de grote hoeveelheid mensen die op een of andere manier geld verdienden aan de handel niet te overtuigen. De winst ging immers niet alleen naar de mensen die zelf overzee gingen om mensen te verhandelen – het ging naar bestuurders van de compagnieën, naar mensen die bij de groei van een maritieme sector belang hadden, mensen die gemigreerd waren naar de koloniën en gebruik maakten van slavenarbeid om hun velden te verbouwen.

Kerk voor ‘eigen mensen’

Een dominee als Johan Basseliers was in de zeventiende eeuw niet naar Suriname verhuisd om de Afrikaanse of inheemse tot slaaf gemaakte mensen van dienst te zijn, en ook niet om het woord onder niet-christenen te verspreiden. Hij nam als dominee vooral verantwoordelijkheid voor de mensen die al onderdeel waren van de gereformeerde kerk. 

Bij de katholieken in de Spaanse en Portugese gebieden werden ook de tot slaaf gemaakte Afrikanen geacht volgens de katholieke leer te worden gedoopt en te leven. Dit was niet het geval in de Nederlandse koloniale gebieden. Bij het protestantisme stond het zelf lezen van de Bijbel centraal. Om tot de gereformeerde kerk toe te kunnen treden, moest je deze keuze bewust en op basis van kennis van het evangelie maken. Het idee bestond onder de Nederlanders dat je de tot slaaf gemaakte mensen beter ongeletterd en onwetend kon houden. Daarmee vermeed je ook een netelig dilemma: mocht je mensen die zich bekeerd hadden wel in slavernij houden? 

Tot slaaf gemaakten beter ongeletterd en onwetend houden

Dit dilemma werd overigens niet overal en altijd als dilemma ervaren. In Nieuw-Nederland (tegenwoordig New York) waren in de eerste decennia van het bestaan van de kolonie, aan het begin van de zeventiende eeuw, verschillende mensen van Afrikaanse afkomst gedoopt en lid geworden van de kerk. Nog steeds kunnen historici bijzondere patronagenetwerken achterhalen door de banden van Afrikaanse slaven met peetouders van Europese afkomst na te gaan.

Maar in de tweede helft van de zeventiende eeuw werd dit ook in Nieuw-Nederland steeds minder gebruikelijk. Mogelijk werd ook hier slavernij geformaliseerd en daarmee meer rigide de mensen van Afrikaanse afkomst gescheiden van de witte bevolking. Uiteindelijk werd in de meeste Nederlandse koloniën bewust de keuze gemaakt om de Afrikaanse mensen in slavernij niet met het evangelie kennis te laten maken.7

Gestrande pogingen

Het is niet dat de gereformeerde kerk helemaal geen wens had om mensen van niet-Europese afkomst tot het christendom te bekeren. Hierbij had men vooral aandacht voor de oorspronkelijke bevolking, waarvan verschillende mensen werden meegenomen naar de Nederlandse Republiek om het juiste godsdienstonderwijs te ontvangen en eventueel later weer terug te keren om zendeling te worden onder hun eigen volk. Hoewel dit wel tot een aantal bekeringen heeft geleid, zijn verschillende pogingen om dit ook naar de lokale bevolking uit te breiden gestrand. Op lange termijn was dit dus weinig succesvol.

Wellicht had dit ook te maken met het feit dat er binnen de Nederlandse samenleving veel ruimte was voor andersdenkenden. In tegenstelling tot katholieke landen, was er in de Republiek in ieder geval vrijheid van geweten. Echte lidmaten van de gereformeerde kerk vormden de minderheid van de bevolking. Hiermee was de kerk minder inclusief, en dit is ook te zien in de koloniën. Een dominee als Basseliers kwam in eerste instantie in Suriname voor de mensen die al lid waren van de kerk.8

Eenmaal in de kolonie aangekomen bepaalde de kerk wel het dagelijks leven, ook voor mensen die niet tot de kerk behoorden. In een kolonie als Suriname was het gebruikelijk dat, net als in de Republiek, kolonisten alleen tot het koloniaal bestuur konden toetreden als ze christelijk waren. Omdat in Suriname de joodse bevolking een belangrijk onderdeel vormde van de samenleving, verwierven zij wel het recht om te stemmen. Ook lobbyden ze voor het recht om op zondag te mogen werken, omdat ze zaterdag al het werk neerlegden.9De regel dat op zondag niet gewerkt mocht worden, gold namelijk voor de gehele bevolking – inclusief de Afrikaanse bevolking. 

Dit wil overigens niet zeggen dat de slaven een dag vrij hadden. De zondag waren ze vaak genoodzaakt op het stukje land dat hen was toegewezen te werken, om hun eigen eten te verbouwen. Ook probeerden veel mensen die in slavernij leefden op andere manieren, zoals handel of prostitutie, een beetje geld te verdienen. In de praktijk was de zondagsrust alleen voor christenen.

Hernhutter-evangelisatie

Er waren kleine groepen christenen die wél vonden dat aan Afrikaanse slaven en de oorspronkelijke bevolking van Amerika het evangelie moest worden verkondigd, maar dit waren voornamelijk katholieken en evangelisten die niet uit Nederland kwamen. De Nederlandse planters zelf bleven tot in de negentiende eeuw weerstand bieden tegen evangelisatie onder de slavenbevolking, omdat ze vreesden dat dit hun machtspositie zou kunnen verstoren.

Wat betreft evangelisatie in Suriname springen de uit Duitsland afkomstige Hernhutters, nu bekend als de Evangelische Broedergemeente, in het oog. In de achttiende en negentiende eeuw waren broeders actief, ondanks tegenstand van zowel het bestuur als de officiële kerk in Suriname. De zending verliep echter moeizaam, en zeker in het begin werd al snel besloten voornamelijk te proberen de lokale Caraïben en Arawakken te bereiken—wegens de bezwaren van plantage-eigenaars om mensen van Afrikaanse afkomst met het christendom kennis te laten maken.

Pas in de late achttiende en negentiende verlegden ze de aandacht meer naar de tot slaaf gemaakte Afrikanen, nadat de plantagehouders de Duitse evangelisten eindelijk toelieten op hun plantages. De zending vond nog steeds binnen de kaders van slavernij plaats, want ook door deze zendelingen werd de afschaffing van slavernij niet voorgestaan. De nadruk lag op het laten kennismaken met het evangelie, en op het geestelijk leven van de bekeerlingen. Er werd nauwelijks aandacht besteed aan de levensomstandigheden op de plantages, hoewel het voor de evangelisten wel duidelijk moet zijn geweest hoe de verhoudingen lagen.

Hoewel de zending van de Evangelische Broedergemeente in de achttiende eeuw zeer moeizaam op gang kwam, heeft deze op de lange termijn veel invloed gehad. Tegenwoordig is de Evangelische Broedergemeente het grootste protestantse kerkgenootschap in Suriname.10

Moeizaam

Natuurlijk is uiteindelijk de slavernij afgeschaft in het hele Nederlandse koninkrijk, maar dat ging niet moeiteloos en zeker niet snel. Langdurig verzet van tot slaaf gemaakten zelf—door ontsnappingen of gewelddadige opstanden—maakte het handhaven van het systeem moeilijker, maar in Nederland was er een sterke lobby die desondanks de slavenhandel in stand wilde houden.

Onder druk van Engeland heeft Nederland in 1807 de handel in mensen uit Afrika afgeschaft. Sinds de jaren 1840 begon de lobby om de afschaffing van slavernij in de koloniën zelf pas werkelijk op gang te komen in Nederland. Onder andere de antirevolutionairen, zoals Guillaume Groen van Prinsterer, stonden achter de afschaffing van de slavernij.

Het duurde echter nog lang voordat dit daadwerkelijk plaatsvond—officieel gebeurde dit in 1863, maar in de praktijk moesten vrijgelatenen nog tien jaar onbetaald werk verrichten voor hun voormalige eigenaars. De Nederlandse staat betaalde ook compensatie na de afschaffing van de slavernij – aan de eigenaars die nu hun onbetaalde arbeidskrachten moesten missen.11

Noten

1 De brieven die worden aangehaald in dit stuk komen uit het archief van de Engelse admiraliteit in the National Archives te Kew, Londen (HCA 30, inv. nr. 227 en 223). Over Johan Basseliers en Sarah van Scharphuisen, zie ook J.M. van der Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk. Plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689, Wageningen: Veenman, 1966; Suze Zijlstra, ‘Vrije en onvrije vrouwen. Kolonisten en slaven in zeventiende-eeuws Suriname’, Zeeland. Tijdschrift van Het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap Der Wetenschappen 25, no. 3 (2016): 91-98.

2 Henk den Heijer, De geschiedenis van de WIC, 3e druk, Zutphen: Walburg Pers, 2007; Matthias van Rossum, Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC, Hilversum: Verloren, 2015.

3 Zie over Nederlandse slavernij ook Dirk J. Tang, Slavernij. Een geschiedenis, Zutphen: Walburg Pers, 2013.

4 Leo Balai, Het slavenschip Leusden. Slavenschepen en de West-Indische Compagnie, 1720-1738, Zutphen: Walburg Pers, 2011.

5 Cornelis Stout and Maria ter Meetelen, Christenslaven: de slavernij-ervaringen van Cornelis Stout in Algiers (1678-1680) en Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743), ed. Laura van den Broek, Maaike Jacobs en Gerard van Krieken, Zutphen: Walburg Pers, 2006.

6 www.historien.nl/michiel-de-ruijter-zijn-biograaf-en-de-slavernij/

7 Zie over slavernij in Nieuw-Nederland de digitale expositie www.newnetherlandinstitute.org/history-and-heritage/digital-exhibitions/slavery-exhibit/

8 Evan Haefeli, ‘Breaking the Christian Atlantic: The Legacy of Dutch Tolerance in Brazil’, in The Legacy of Dutch Brazil, ed. Michiel van Groesen, New York: Cambridge University Press, 2014, 124-145.

9 Zie over de positie van joden ook Suze Zijlstra, ‘Flexibele handhaving van de wet. Koloniale belangen en de behandeling van Engelse en Joodse kolonisten door het bestuur van ‘Zeeuws’ Suriname (1667-1682)’, in Het gelijk van de Gouden Eeuw. Recht, onrecht en reputatie in de vroegmoderne Nederlanden, ed. Michiel van Groesen, Judith Pollmann en Hans Cools, Hilversum: Verloren, 2014, 141-153.

10 Gert Oostindie, ‘Kerstening en familieleven. Herrnhutters, slaven en vrijgemaakten in de Boven-Commewijne, 1852-1878’, in Ik ben een haan met een kroon op mijn hoofd. Pacificatie en verzet in koloniaal en postkoloniaal Suriname, ed. Peter Meel en Hans Ramsoedh, Amsterdam: Bert Bakker, 2007, 109-132.

11 Zie over sporen van het slavernijverleden www.mappingslavery.nl en Dienke Hondius, Gids Slavernijverleden Amsterdam, Volendam: LM Publishers, 2014. Over de afschaffing van de slavernij www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/29006/redder-van-de-slaven

Algemeen

Zie voor algemene informatie over het Nederlandse slavernijverleden ook de website van het NiNsee, www.ninsee.nl/Slavernij-1, of het dossier van het Historisch Nieuwsblad: www.historischnieuwsblad.nl/slavernij/index.html

— Suze Zijlstra is universitair docent Maritieme geschiedenis aan de Universiteit Leiden.