Lichamen van Christus

Hoe kunnen we nog spreken van lichamen als tempels van de Heilige Geest, gemaakt naar het beeld van God, de wereld als lichaam van God en de kerk als lichaam van Christus? Deze religieuze en theologische beelden die we gewend zijn te horen, sluiten niet aan op de verhalen die ik lees over vrouwen en hun lichamen en de rol die religie in hun levens speelt. 

In de christelijke theologie komt de notie lichaam vooral naar voren in uitdrukkingen als: de kerk als het lichaam van Christus, het lichaam als de tempel van de Heilige Geest, het heelal als lichaam van God, het voor ons gebroken lichaam van Christus, het geschapen zijn van mannen en vrouwen naar het beeld van God. Als we al deze uitdrukkingen op een rij zetten, blijkt het lichaam een belangrijke en zelfs positieve rol te spelen in de theologie. De vraag is echter of het hier om een verwijzing naar echte lichamen gaat of enkel om een mystificatie, die geen relatie heeft met de concrete ervaring van lichamelijkheid door mannen en vrouwen en de manier waarop beiden hun lichamelijkheid binnen diezelfde theologie kunnen beleven. 

Eva en Maria

Als feministische theologe is het niet makkelijk om de realiteiten waarin met name vrouwen zich bevinden te verbinden met deze uitdrukkingen. De theologische statements worden meestal goedbedoeld ingezet als metaforen, om te tonen dat er een innige verbondenheid is tussen het goddelijke en het menselijke, en dat we een theologie hebben die het lichaam recht doet.

Maar we hebben ook allen weet van de zeer ambivalente manier waarop in de theologie is omgegaan met lichamelijkheid en met name het lichaam van vrouwen. Binnen de katholieke theologie, religiositeit en spiritualiteit functioneerden lange tijd twee rolmodellen, waarin de ambivalentie ten aanzien van het vrouwelijk lichaam scherp naar voren kwam: Eva, de verleidster en Maria, maagd en moeder. In beide modellen is lichamelijkheid van vrouwen beperkt tot haar seksualiteit (verleidster of maagd) en de daaraan gekoppelde reproductie (moeder). 

Deze beide modellen duiken nog regelmatig op, zowel in de seculiere manier waarop het vrouwelijk lichaam wordt voorgesteld, alsook in de manier waarop nog regelmatig met name in de Rooms-Katholieke Kerk de rol van vrouwen wordt opgepoetst. 

Los van deze religieuze realiteit, is het noodzakelijk kritische aandacht te geven aan de positie van vele vrouwen ,zowel op lokaal als globaal niveau, om vervolgens een kritische houding op te bouwen tot de gangbare theologische modellen. 

Vooraf dient ook vermeld dat de ambivalentie van omgaan met het lichaam in religie niet het privilege is van het christendom. De meeste godsdiensten blijven tot op de dag van vandaag worstelen met het spanningsveld van lichaam en geest (christendom), lijden en onthechting (boeddhisme), de doem van de eeuwige terugkeer in een ander lichaam (hindoeïsme). De lichamen van vrouwen en met name donker gekleurde vrouwen zijn steeds de meest suspecte. 

Vrouwenarbeid

Globaal gezien wordt op deze planeet nog steeds ongeveer 65 procent van de arbeid verricht door vrouwen. Onder arbeid wordt de betaalde én onbetaalde arbeid: dat betekent alle arbeid die bijdraagt aan het overleven en leven van mensen van de meest basale behoeften tot de meest luxueuze bezittingen: voedsel, kleding, zorg voor het dagelijkse overleven, onderkomen, en verdere luxe goederen die het leven en overleven aangenamer maken. 

Volgens een aantal bronnen van Verenigde Naties gaat echter mondiaal maar tien tot twintig procent van de salarissen voor gedane arbeid naar vrouwen. Er is duidelijk een grote kloof tussen het functioneren van de arbeidseconomie en de markteconomie waar het gaat om de inzet van lichamen van vrouwen. 

Mondiaal gaat maar tien tot twintig procent van de salarissen voor gedane arbeid naar vrouwen.

Schets op ‘eilandformaat’

In bepaalde landen lijken op het eerste zicht de verhoudingen volledig anders te liggen. Een kritische blik openbaart echter wat er echt aan de hand is. 

Het Aziatische eiland Sri Lanka haalt het gros van zijn buitenlandse valuta die de export en importmogelijkheid voor het land bepaalt, volledig uit drie vormen van arbeid die voor meer dan 90 procent wordt verricht door vrouwen. De theeplantages zorgen nog steeds voor het grootste exportproduct van het eiland, de Ceylon-thee. De pluk van deze thee gebeurt handmatig door vrouwen op plantages met zeer slechte arbeidsomstandigheden. Vele plantages zijn op zichzelf draaiende, afgesloten gemeenschappen, waar gebrek is aan water, medische voorzieningen en toegang tot educatie. 

Uitgebreide vrijhandelszones van internationale bedrijven van met name textiel- en kledingfabricage zijn een tweede belangrijke factor op het eiland. Deze fabrieken draaien op arbeid van meestal jonge vrouwen uit de verderweg gelegen dorpen. Ook hier zijn de arbeidsomstandigheden zeer basaal, er is zware restrictie op gemeenschapsvorming en vakbond en het werk leidt binnen een periode van een tiental jaren tot lichamelijke beperkingen, zowel door de monotonie als door de lichamelijke belasting. De producten worden verscheept naar de westerse landen. 

Oudere vrouwen, moeders van gezinnen, trekken massaal naar het Midden-Oosten om te werken als hulp in de huishouding van rijke Arabische gezinnen (het gaat om een aantal van meer dan 700.000 op een bevolking van 19 miljoen). Deze arbeid zorgt voor de grootste inkomsten van het land, en houden grotendeels de economie van het eiland in stand. De omstandigheden waarin deze vrouwen werken zijn ook zeer slecht, de rapporten over mishandelingen, verkrachtingen tot zelfs overlijden zijn legio. De ontwrichting van gezinnen waar vrouwen soms vijf jaar lang afwezig zijn, heeft een grote impact in een land waar reeds vele gezinnen vernietigd zijn door de burgeroorlog, waarin in de afgelopen twintig jaar meer dan 80.000 mensen sneuvelden. 

Het is duidelijk dat vrouwen ingezet worden afhankelijk van lichamelijk bepaalde kenmerken: op de theeplantages gaat het om een groep Indische Tamils, die de laagste etnische groep zijn in de samenleving; jonge nog krachtige hardwerkende vrouwen werken in de vrijhandelszones; ervaren huishoudsters en moeders en weduwen in het Midden-Oosten. Lichamen van vrouwen draaien als geoliede raders in het economisch systeem dat nood heeft aan vele buitenlandse valuta om een decennialange burgeroorlog te kunnen financieren. Hebben die vrouwen dan geen andere keuze? Het bovengenoemde werk is de enige mogelijkheid om grote armoede enigszins te beheersen in een uiteenvallende samenleving. Deze schets in ‘eilandformaat’ is prototypisch voor wat op wereldschaal gebeurt. 

Gereduceerd tot gebruiksvoorwerpen

Dit 21e-eeuwse plaatje is een eigentijdse vorm van een nog extremere vorm van uitbuiting en bezetting van lichamen van vrouwen in een eerdere vorm van globalisering, namelijk de koloniale periode met zijn slavernij en roof van grondstoffen.

Als op dit ogenblik in Brazilië in de Portugese taal meer dan 35 verschillende woorden bestaan om alle nuances van wit tot zwart aan te geven in de kleur van de huid, dan is dat een interessant linguïstisch fenomeen. Maar het laat op de eerste plaats zien hoe door generaties van verkrachtingen en daarbijhorende zwangerschappen (een situatie in zowel Noord- als Zuid-Amerika) de lichamen van vrouwen gereduceerd werden tot gebruiksvoorwerpen. Vrouwelijke lichamen werden ingezet als surrogaat (Delores Williams) ter vervanging van het werk van blanke vrouwen en zwarte mannen: opvoeding van de witte kinderen door de zwarte nanny, verplicht slapen van zwarte vrouwen met de witte man om meer slaven te produceren en de witte vrouw te sparen, zwarte vrouwen die hetzelfde harde werk op de plantages doen als de zwarte mannen. 

Lichamen van vrouwen draaien als geoliede raders in het economisch systeem

De lichamen van inheemse volkeren werden ingezet voor te zware arbeid en blootgesteld aan westerse ziekten waartegen ze geen immuniteit konden opbouwen. Miljoenen stierven en werden vervangen door de miljoenen slaven geïmporteerd vanuit Afrika. 

De lichamen van met name gekleurde vrouwen zijn in verleden en heden op de eerste plaats ingezet voor het ontwikkelen van economieën die ten goede kwamen aan hoofdzakelijk witte groepen mannen en vrouwen. De zwarte theologe Delores Williams verbindt meermalen de ontering van de lichamen van zwarte mensen in slavernij met de ontwijding en uitbuiting van de natuur, als twee elementen van dezelfde koloniale en imperialistische beweging. De gegevens over deze koloniale periode en de gevolgen voor de positie van zwarte mannen en vrouwen in vele armere delen van de Verenigde Staten en Latijns-Amerika en de verwoesting van het land, de roof van grondstoffen en vernietiging van de natuur in een zich christelijk noemend continent. waar kolonisering en slavernij werden beoefend door kolonisatoren en religieuze congregaties, stellen ernstige vragen bij de werkbaarheid en plausibiliteit van onze hoger geciteerde theologische lichaamsbegrippen. 

Theologische metaforen 

Hoe kunnen we in deze vroegere en hedendaagse contexten nog spreken van lichamen als tempels van de Heilige Geest, gemaakt naar het beeld van God, de wereld als lichaam van God en de kerk als lichaam van Christus? Over welke lichamen gaat het in deze uitdrukkingen? 

Gezien christendom, kolonisering en neoliberale politiek en hun gevolgen voor de omgang met lichamen van vooral gekleurde mensen, rijst de vraag hoe we theologisch verder kunnen met dergelijke beelden zodat de feitelijke materialiteit van geschonden en misbruikte lichamen niet uit het blikveld verdwijnen.

De theologische lichaamsmetaforen spreken telkens over ‘één’ lichaam, waardoor de complexiteit van verschijningen en posities en onderlinge verhoudingen van lichamen tegenover elkaar onzichtbaar worden gemaakt. Maar het is juist in de diversiteit dat de onderdrukking, uitbuiting en schending gebeurt. 

De vele lichamen 

De uitdrukking ‘kerk als lichaam van Christus’ heeft steeds gefunctioneerd als een uitsluitende metafoor: ze richt zich enkel op gelovigen, de wereld, de kosmos en de natuur worden buitengesloten. Toch kan een contextuele benadering van het concrete lichaam van Christus/Jezus ons verder brengen om lichamelijkheid theologisch en praktisch te herdefiniëren. 

De zwarte theologe Shawn Copeland benadrukt de noodzaak de incarnatie ten volle te doordenken als de weg om een andere manier van omgaan met het lichaam in de theologie mogelijk te maken. Hiertoe geeft ze aandacht aan het concrete contextuele lichaam van Jezus als een lichaam dat gemarkeerd is door ras, gender, cultuur, religie, politiek. In zijn lichaam kende Christus/Jezus de vluchtelingenstatus, bezetting en kolonisatie, sociale en politieke controle. Als een praktiserende jood, leefde hij in een land bepaald door Romeinse politieke militaire en economische macht. Levend in Galilea, bevond hij zich in een grensgebied van voortdurende strijd en rebellie tegen deze macht. 

In die context droeg hij zijn boodschap uit, waar de gebroken, blinde, lamme, zieke lichamen van boeren, vissers, economische en politieke vluchtelingen, sociaal en religieus gemarginaliseerden streden om herkenning en genezing konden vinden in een helende aanraking en verlangen en hoop op een ander koninkrijk. Niet enkel de individuele mens werd geheeld, maar het dorp, de hele gemeenschap werd losgemaakt van de demonische elementen die groepen in hun macht hielden. Van toehoorders en volgelingen werd persoonlijke bekering gevraagd in nieuwe lichamelijke praktijken van solidariteit. Een herlezing van het concrete lichaam van Christus/Jezus en de concrete lichamen waarmee hij zich verhield, kan de mystificatie weghalen waarbinnen de metafoor van de kerk het lichaam van Christus heeft opgesloten. Tegelijkertijd kunnen de gebroken lichamen van gekoloniseerde, gekleurde mensen herrijzen, tezamen met een hernieuwde aandacht voor de uitgebuite aarde ten gevolge van voortdurende machtsvorming.   

Lichamelijke wijsheid

Maar er is meer: gekleurde en uitgebuite lichamen, in een periode van politieke kolonisatie, neoliberale globalisering en seksuele onderwerping en misbruik, zijn ook dragers van gevaarlijke kennis en wijsheid. De vele vormen van overleven, ‘het maken van een weg waar geen uitweg leek’, liggen diep opgeslagen in de geschiedenis van al deze lichamen. Het luisteren naar deze wijsheid en verborgen kennis opent horizonten van een ongekende pluraliteit van verzet, die het verlangen naar een andere wereld in harmonieuze relaties van lichamen, en lichamen verbonden met de natuur en haar meest basale voedende kracht, zichtbaar kan maken. 

Deze veelvoudige verrijzenis van de wijsheid van gebroken, meestal gekleurde lichamen, de kennis om te overleven waar geen leven is, weerspiegelt het verlangen naar het andere rijk, voorbij kolonisering en neoliberale economie. Deze veelvoud aan lichamen van Christus/Jezus doorbreekt grenzen van religie, cultuur, ras, klas en sekse. De volle incarnatie van het goddelijke in verzet en genade, niet gelimiteerd maar gedragen door een kritische reflectie op de vele namen en uitingen, waarin dat goddelijke zich over de hele wereld heeft gemanifesteerd. 

Literatuur

S. Mc Fague, Het lichaam van God. Een ecologische theologie, De Horstink, Zoetermeer, 1997. 

M. Shawn Copeland, Enfleshing Freedom, Body, Race and Being, Fortress Press, Minneapolis, 2010.

D. Williams, ‘Sin, Nature and Black  Women’s Bodies’, in: C. J. Adams (ed.), Ecofeminism and the Sacred, New York, 1993, 24-29. 

— Prof. dr. Lieve Troch is hoogleraar Feministische Studies in Religiewetenschappen aan de Methodistische Universiteit te São Paulo, Brazilië en docente Religie en Cultuurtheorie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.