‘Geroepen er voor anderen te zijn’: Indonesische kerken en de missionaire opdracht

Met diepe waardering spreken Jaspert Slob en Josien Folbert over de kerken in Indonesië. Hun betrokkenheid bij Indonesië strekt zich uit over een lange periode, van 1976 tot 2010. In deze periode voltrokken zich grote veranderingen wat betreft het leven volgens tradities, het samengaan van religies en de economie die zo’n beslag op mensen legt. 

Als het gaat over de vraag hoe Indonesische kerken zichzelf zien met betrekking tot de missionaire opdracht, kon dr. Andreas Yewangoe van de Persekutuan Gereja-Gereja di Indonesia (PGI, Indonesische Raad van Kerken) het wat Jaspert en Josien betreft niet beter weergeven. Hij pleit ervoor niet weg te duiken voor wat anderen eventueel met de staat voorhebben, maar er als kerk voor de ander te zijn. Een verlangen dat Jaspert en Josien ook bij de jongeren terugzien.

Het ambt van alle gelovigen 

De kerk, in al haar Indonesische diversiteit, kent jongeren die met de eisen van deze tijd leven, die richting moderniteit gaan, maar soms ook meer willen maken van de oude tradities. Tegelijkertijd bewegen zich er de wat oudere gelovigen die grote veranderingen hebben meegemaakt in de relatie kerk met de politiek en de samenleving, en de relatie van de kerk met traditie en andere religies. 

De kerken hebben hun kerkleiders, van diverse snit: ze staan óf dicht bij de overheid, óf spreken profetisch, en/of stellen uitdagende doelen die op gespannen voet kunnen staan met wat er in de samenleving leeft. 

Ook vind je er de ouderlingen en diakenen, die toegerust worden om daar waar geen predikanten zijn, functies en taken te vervullen. Er zijn tal van instituten, onder andere voor toerusting en studie, en programma’s voor het gesprek tussen christenen en moslims. 

En dan zijn er jonge predikanten, die ‘gereformeerd’ opgeleid worden in een omgeving doordrenkt van traditie en oude rituelen. Zaken waardoor zij in een spagaat terecht komen, omdat deze van oudsher door de kerk afgewezen werden, maar door hun meest naaste medewerkers gepraktiseerd kunnen worden. Dan gaat het bijvoorbeeld om besnijdenis of traditionele gaven van genezing. Zijn er nieuwe theologische inzichten om hier mee om te gaan?

Het is aan deze kerken, aan deze mensen, in deze veranderende tijd, om missionair te zijn in een natie waar wereldreligies traditionele religies overschaduwen, waar Europese invloeden zich laten gelden en waar Amerikanen en Koreanen vol ijver evangeliseren. Een natie die godsdienstvrijheid kent en waar radicalisering gevreesd wordt, waar Pancasila-principes als ‘geloof in de ene en enige godheid’ en ‘eenheid van Indonesië’ aangehangen worden (zie elders in deze TussenRuimte). Gezonden zijn en verzoenen, hoe gaat dat? 

In de Minahasa

In 1976 landden Jaspert en Josien in Indonesië, op een contract van Jaspert met de Evangelische Christelijke Kerk (ECK) in de Minahasa, Noord-Sulawesi. ‘Niet omdat we dit ‘moesten’ doen, maar je gaat een weg die vervolgens bevestigd wordt: met elkaar verantwoordelijk zijn voor de kerk van de Heer.’ 

Jaspert ging werken in een toerustingsprogramma van deze kerk, die voor zeshonderd gemeenten slechts tachtig predikanten in dienst bleek te hebben. De Minahasische kerk en samenleving hadden zwaar geleden onder een burgeroorlog die tot 1962 duurde. De kerk en haar instituten waren ontregeld geraakt. Gemeenten hadden kader nodig. Het toerustingsprogramma dat gegeven werd in de dorpen zelf, werd gretig gevolgd, getuige ook de feestelijke zondagavonden waarmee de toerustingsweekenden werden afgesloten werden.

In 1978 werd Jaspert directeur van het toerustingsinstituut van de ECK. Josien deed aan de cursussen mee, en hield zich vooral bezig met sociaal werk waarin vrouwen daar actief waren. Daarnaast onderwees zij Engels aan godsdienstleraren. Aan het eind van deze vervolgperiode werd het werk overgedragen. Er was een goed team en het werk ging door, de kerk was redelijk zelfbewust en er was een bruisend kerkelijk leven.

Bij Percik op Midden-Java

In 2006 begon voor Josien en Jaspert een tweede leven in Indonesië, nu in Midden-Java. Ze werden uitgezonden door Kerk in Actie en gingen werken voor Percik in Salatiga, een organisatie voor sociaal onderzoek, democratie en sociale gerechtigheid. Een heel belangrijk deel hiervan is de interreligieuze dialoog.Aan Percik zijn antropologen verbonden die vragen stellen bij de praktijk van de gelovigen en antwoorden van de kerk. Josien werkte mee aan het opzetten van een programma voor contextuele theologie.

Ze werden verbonden aan de Gereja-Gereja Kristen Jawa. Bijzonder aan deze kerk is haar geschiedenis met Sadrach (1835-1924), een succesvolle evangelist die een Javaan niet tot westers ‘christen zijn’ leidde, maar tot een Javaanse vrije, onafhankelijke, Kristen Merdeka (zie het artikel ‘Van Sadrach tot insider movements’ in deze TussenRuimte).

Zelfverstaan 

In dat programma voor contextuele theologie kreeg Josien te maken met thema’s zoals de Javaanse rituele besnijdenis, wat door de kerk afgewezen werd, gemengde huwelijken, (voor)ouderverering en aanbidding, gaven van genezing en gebruiken rond ziekte en dood.

Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde ziekte ‘van boven’ in de Minahasa, een ziekte waarmee men niet naar een ziekenhuis gaat. Er zijn kwade machten mee gemoeid. De ziekmakende macht kan worden overgedragen door aanraking van iemand die een overmacht aan kwade machten met zich meedraagt. Er komen geen artsen aan te pas bij het genezen van zulke ziekten; er is een ritueel, kracht, ‘van boven’ nodig.

En wat te denken van het ‘niet kunnen sterven’: weken, maanden op een dood liggen wachten die niet komt? In de Bevrijdingsoorlog, in de jaren veertig, gaven Javaanse ouders amuletten aan hun kinderen om hen tegen de dood te beschermen. De macht, de ban daaraan verbonden, moet verbroken worden en daar is een doekoen, een medicijnman, voor nodig. De kerk en haar rationeel gereformeerd opgeleide predikanten, weet met dat ‘niet kunnen sterven’ geen raad. Een predikant met een meer charismatische achtergrond weet dit beter te begrijpen. 

De kerk kan wel tégen veel van zaken zoals besnijdenis zijn, maar, zeiden de antropologen, het leeft ondergronds voort, het komt via de achterdeur naar binnen. De kerk, arm aan eigen rituelen, zou er goed aan doen het gesprek aan te gaan over wat er leeft. Predikanten en dorpelingen kunnen van daaruit samen bijbelstudie doen en ruimte geven aan tradities zoals de besnijdenis, zonder daar direct heilsbetekenis aan te geven. 

Er zijn nu voorgangers die met Pasen naar de graven van de voorouders gaan, met de hele gemeente. Er wordt gezongen en het ‘Onze Vader’ gebeden. Waar verering van de overledenen niet geaccepteerd wordt door de kerk, past gedenken wel in het christelijk geloof. 

Kerk, staat en politiek

Toen Jaspert en Josien voor de eerste maal in Indonesië aan het werk gingen, was de kerk in de Minahasa aan het opkrabbelen, maar er bestond spanning tussen degenen in de kerk die regeringsgetrouw waren en diegenen die als kerk wilden reageren op onrecht de arbeiders aangedaan. En daar was alle reden toe.

Familie van president Soeharto kocht land op, trok de handel in kruidnagels naar zich toe en richtte een groot veebedrijf op. De dikke winst ging over de rug van arbeiders en boeren. Corruptie kwam ook aan het licht tijdens verkiezingen. De kerk die in haar verlangen naar godsdienstvrijheid op Soeharto en leger vertrouwde, en zij die het onrecht zagen, leefden dus op gespannen voet. 

Soeharto streed tegen zijn twee vijanden: het communisme en de radicale islam. Zijn overheid gaf cursussen waarin men geïndoctrineerd werd Soeharto als redder te zien. Zulk type vorming stond haaks op de cursussen van het toerustingsprogramma waar Jaspert werkte, waar mensen leerden nadenken, spreken, en zichzelf en hun gaven voor de gemeente gingen ontdekken.

Een ander belangrijk kenmerk van die jaren zeventig en tachtig was dat traditionele, mainline kerken en ook sommige evangelische kerken, er in hun getuigenis op waren gericht te laten zien dat de kerk duidelijk Indonesisch is, en geen overblijfsel van de koloniale tijd. Dat deed men door deel te nemen aan de ontwikkelingsideologie van een overheid die de eerdergenoemde Pancasila-principes aanhing als ‘rechtvaardige en beschaafde menselijkheid’ en ‘sociale rechtvaardigheid voor de bevolking van heel Indonesië’. De gelovige is daarmee de drager van de missionaire opdracht: pionier te zijn en te staan in het ‘priesterschap van alle gelovigen’. 

Toen Soeharto in 1998 het veld ruimde, vond er een omslag plaats in de onderlinge relaties binnen de Indonesische samenleving. Er kwam ruimte voor democratie. Christenen hadden tot die tijd gesteund op Soeharto’s ideologie en het leger in het waarborgen van godsdienstvrijheid. Dat viel weg. Door de politieke strijd kwamen moslims en christenen tegenover elkaar te staan. Velen herinneren zich de bloedige conflicten in Poso en op Ambon. Radicale moslims beschuldigden christenen ervan onder invloed van het Westen te staan. Natuurlijk was de verleiding groot zich terug te trekken in christelijke enclaves, maar godsdienstvrijheid is verankerd in de Grondwet. 

Vrijheid gebruiken

Dr. Andreas Yewangoe, voorzitter van de Indonesische Raad van Kerken (PGI), riep op niet in een hoekje te gaan zitten, maar de vrijheid te gebruiken; de kerk niet uit te leveren aan machtspolitiek en ook niet in een getto te duiken. De kerk moest in deze nieuwe situatie bewijzen dat ze Indonesisch is, geen aanhangsel van het Westen. ‘De vrijheid kan aangevochten zijn, maar het is ons gegeven die te gebruiken en we zijn geen vervolgde christenen. Men kan in angst wegduiken voor wat ‘moslims’ met de staat zouden willen, maar veel moslims staan voor Pancasila. Als kerk zijn we geroepen er voor anderen te zijn’.

Islam en christendom zijn allebei missionair. Er bestaat een spanning tussen enerzijds te laten zien een broeder of zuster te zijn voor medeburgers, voor moslims, en anderzijds de vrijheid te gebruiken om het evangelie te verkondigen, te getuigen en op die manier bij de ander te zijn en hem of haar niet als bekeringsobject te zien. 

Dr. Andreas en andere interreligieuze leiders hebben een groep gevormd om tegen corruptie te strijden. In tijden van spanning zoeken zij elkaar op en overleggen hoe vrede te initiëren. Ook spant het vaak tussen christenen onderling, bijvoorbeeld wanneer de PGI door evangelische en charismatische kerken gevraagd wordt mee te bidden voor een politieke overwinning voor de christenen, voor een christen als president van Indonesië in het jaar 2019; wanneer de PGI door andere christenen opgeroepen wordt te bidden voor ‘een kerk in elke desa’; of wanneer, bijvoorbeeld, een lokale gemeente ontdekt dat er beloftes zijn gedaan aan moslims, door een rondtrekkend evangelisatieteam tijdens een doopfeest op het strand. 

De invloed van de Europese christelijke traditie neemt af, terwijl de invloed van Amerikaanse en Koreaanse christenen toeneemt en er groeit een zelfvertrouwen in de kerken in Indonesië zo van: ‘wij kunnen zelf ook wat’. Tegelijkertijd blijft er een zekere spanning: ‘wat willen de moslims?’

Het is precies dit spanningsveld waarin de jonge predikanten staan die Jaspert en Josien ontmoetten en begeleidden. Zo is er een predikant die zelf een islamitische achtergrond heeft, missionair ingesteld is, maar de onderlinge samenhang van belang acht en op het welzijn van mensen gericht is. Hij zoekt samen met een imam hoe voor gemengde huwelijken een pastor te kunnen zijn.

Nieuwe generatie

De tijden veranderen in rap tempo, vooral in de steden. Christenen die vroeger alle tijd konden geven aan de kerk, werken nu van acht uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds. Dat doen ook de jongeren, de nieuwe generatie christenen. Er is geen noodzaak te rusten op het heetst van de dag. Er is airco op het werk. In Jakarta zit je ook nog eens uren in de spits. Jongeren in de moderne stad staan onder enorme druk wat baan verwerven en behouden en wat welzijn betreft. 

Josien vertelt hoe zij samen met anderen een jeugddienst had voorbereid. Rond de meditatie en de traditionele elementen in de dienst kwam van de kant van de jongeren heel weinig, maar vervolgens namen de jongeren het over en werden er vrolijke evangelische liederen gezongen. ‘Ze zullen het anders gaan doen’, zegt Jaspert. ‘Er blijft gevraagd worden naar spiritualiteit. Jonge predikanten die minder top-down zijn dragen nieuwe vormen aan waar de jongeren ruimte krijgen.’ Er is geen reden tot pessimisme. Jongeren veroveren ruimte, vernieuwen rituelen en maken zich sterk voor een ‘kerk voor de ander’. 

— Piet Both werkt voor Leprazending en is redactielid van TussenRuimte. Hij was eerder als arts uitgezonden door de Raad voor de Zending.