Het is mijn indruk dat in veel lokale gemeenten de ZWO-commissie (Zending, Werelddiaconaat en Ontwikkelingssamenwerking) een kwijnend bestaan leidt. Zending lijkt dan vooral gereduceerd tot het geld ophalen voor projecten ‘ver weg’. Ik herinner me een discussie uit een zendingscommissie, waarbij de voorkeur bestond voor projecten die te maken hadden met weeshuizen omdat gemeenteleden zich daar beter een voorstelling van konden maken. Theologisch onderwijs had duidelijk minder prioriteit, want dat was niet ‘sexy’ genoeg. Dit voorbeeld illustreert dat vaak een langetermijnvisie ontbreekt op het beoogde doel van zending en ontwikkelingswerk.
Multi-etnische partner?
Wat zouden mogelijke oplossingsrichtingen zijn? Het woord partnerschap impliceert dat er twee partijen zijn, twee partners, waarbij één gemeente of organisatie hier in Nederland is en één gemeente zich in het buitenland bevindt. Maar wat zijn precies de kenmerken van ‘gemeente in Nederland’? Het lijkt me zinvol om hier extra aandacht aan te besteden, omdat de aard van de gemeente veel zegt over de mogelijkheden voor en het draagvlak van partnerschap.
In de (Amerikaanse) theologie is er de laatste tijd meer aandacht gekomen voor (theologisch) nut en noodzaak van multiculturele en multi-etnische gemeenten. Hierbij wordt gewezen op de noodzaak van verzoening en de mogelijkheid om met elkaar als veelkleurige christenen de diepte van de liefde van Christus te ervaren en te leren kennen (cf. Efeziërs 2). De vraag is dus hoe partnerschap zou veranderen als de gemeente van waaruit een partnerschap aangegaan wordt, zelf multicultureel en multi-etnisch is. Want wat zou er gebeuren als een gemeente met een levendige aanwezigheid van migranten met een Chinese achtergrond, een partnerschap zou aangaan met een gemeente in Oost-Afrika?
Ik denk zelf dat dit een waardevolle denkrichting is om verder te onderzoeken. Op die manier kan er ook aandacht komen voor pijnlijke maar terechte vragen vanuit een koloniaal verleden. Het zelfkritisch vermogen van een gemeente kan op deze manier versterkt worden. Vooral ook de culturele gevoeligheid is in een multiculturele gemeente sterk verhoogd. Maar zulke multiculturele gemeenten ontstaan niet vanzelf, en ze vragen doorzettingsvermogen en een duidelijke visie.
Vooral diaconaal
In de Verenigde Staten blijkt dat minder dan vijf procent van alle gemeenten te karakteriseren is als multi-etnisch. De zondagmorgen wordt vaak het meest gesegregeerde uur van de week genoemd. Cijfers uit Nederland zijn, voor zover ik weet, niet bekend, maar ik kan me voorstellen dat het percentage niet significant veel hoger ligt. Een vaak gehoorde klacht is dat gemeenten met een migrantenachtergrond en ‘autochtone’ gemeenten vooral een diaconale band met elkaar hebben. De relaties gaan dan niet over samen gestalte geven aan de dienst van God in Nederland, maar zijn veeleer instrumenteel van aard.
Meer cross-cultureel
Dit neemt niet weg dat er langzaam maar zeker initiatieven van de grond komen om ook in Nederland daadwerkelijk multi-etnische gemeenten te realiseren. Bij International Church Plants zijn inmiddels dertig interculturele kerken aangesloten. Volgens het beleidsplan 2011-2020 is het doel om in 2020 honderd nieuwe interculturele gemeenten te stichten. De stichting Cross Cultural Impact biedt gemeenten bijvoorbeeld cursussen interculturele communicatie aan om cross-culturele vaardigheden te ontwikkelen. Ook een initiatief als Hoop voor Noord in Amsterdam-Noord heeft multicultureel gemeenteleven op de kaart gezet in kerkelijke kring. Het is mijn hoop dat deze initiatieven momentum zullen vergaren en impact zullen hebben op de vele monoculturele kerkelijke gemeenten die Nederland ook telt. Een andere mogelijke richting waarin deze multiculturele gemeenschappen behulpzaam kunnen blijken is het implementeren van de verbinding tussen binnenland en buitenland. Ideeën over zending zullen dan ook diepgaand veranderd worden in zo’n multiculturele setting.
‘Inreach’-processen
Joerg Rieger heeft de oplossingsrichting die ik aankaart omschreven met het woord ‘inreach’1, bedoeld in tegenstelling tot ‘outreach’. Outreach is naar buiten gericht, heeft een actieve maar ook problematische dimensie. Outreach, zeker bij korte termijn, kan oppervlakkig zijn en een last vormen voor de lokale gemeenschap waar een groep goedbedoelende jongeren (of ouderen) naar toe gestuurd wordt. Ook kan outreach makkelijk voorbijgaan aan de issues die onder de oppervlakte spelen, en daardoor vooral een oppervlakkig beeld geven van een situatie. Outreach kan makkelijk een neokoloniale bijsmaak hebben, waarbij rijke jongeren vooral leren dat ‘zij het zo goed getroffen hebben’ en daarom graag iedereen die het minder heeft, willen gaan helpen.
Inreach betekent daarentegen dat door zending het karakter van de christelijke gemeente zélf verandert en dat er leerprocessen aangegaan worden waaruit die verandering blijkt. Inreach betekent niet dat de gemeente louter in zichzelf gekeerd is en geen oog meer heeft voor de wereld om haar heen. Integendeel, het betekent juist dat die bredere contacten ook functioneren als aanknopingspunten om het gemeenteleven zelf onder de loep te nemen.Inreach bouwt dus reflectiemomenten in die, als het goed is, niet gratuit zijn, maar erop gericht zijn daadwerkelijk verandering te bewerkstelligen. Te denken valt aan veranderingen in liturgie, gebruikmakend van bredere bronnen in de wereldkerk, vormen van vieren van sacramenten. Maar dieper nog is er ook de mogelijkheid voor het optreden van diepere geestelijke groei door het zien van het werk van God in andere gelovigen.
Noot
1 Joerg Rieger, ‘Theology and Mission between Neocolonialism and Postcolonialism’, Mission Studies 21, no. 2, 2004, 21-27
Eleonora Hof rondt haar promotieonderzoek in de missiologie af aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam. Ze onderzoekt de rol van een theologie van kwetsbare, marginale missie in de postkoloniale context van het wereldchristendom. Zij is lid van de redactie van TussenRuimte.