De vreemdeling in de Bijbel

Europa is toe aan een nieuw migratiebeleid. Met de toename van de vluchtelingenstroom in de afgelopen jaren is het hard nodig om de handen ineen te slaan en ons te buigen over vragen rondom onze grenzen en onze gastvrijheid. Zo’n 2500 jaar schreef Israël haar eigen migratiebeleid. Dit beleid werd opgenomen in de boeken van het Oude Testament. Wat kunnen wij hier nog van leren?

Grenzen 

Waar mensen samenleven, ontstaan gemeenschappen en waar gemeenschappen gestalte krijgen, ontstaan grenzen aan die gemeenschappen. Op een of andere manier zijn grenzen noodzakelijk voor een (georganiseerde) groep mensen om zich af te bakenen en te onderscheiden van anderen. Bij religieuze groeperingen staat dit al gauw op gespannen voet met de (al dan niet voorgeschreven) liefde voor de medemens. Hoe te reageren op mensen of overtuigingen die worden ervaren als een bedreiging voor de gemeenschap? 

In de Nederlandse kerkgeschiedenis alleen al zien we dat zaken als doop, de positie van vrouwen in de gemeente, het homohuwelijk en vele andere vraagstukken een uitdaging zijn geweest en nog steeds zijn voor vele kerken. Maar de grenzen van gemeenschappen zijn niet alleen voor religieuze groeperingen een uitdaging.

Recent is het vraagstuk van insluiting of uitsluiting een aanleiding voor hevige debatten in Nederland en Europa in de confrontatie met migranten uit Noord Afrika. Waar we steeds weer tegenaan lopen is de angst voor de ander. Wie mag erbij horen en wie niet? Integreren is moeilijk. De ontmoeting van culturen resulteert maar al te vaak in een clash in plaats van in een vruchtbare uitwisseling van waarden en gebruiken. Het vormen en benadrukken van de eigen identiteit – vaak juíst door middel van het benoemen van het contrast met anderen – is niet alleen een uitdaging voor religieuze groeperingen, maar ook een relevant vraagstuk op het niveau van landen, provincies en steden.

‘De ander’ in het Oude Testament

Precies deze spanningen worden uitgebreid omschreven in het Oude Testament. Een groot gedeelte van de boeken van het Oude Testament is ontstaan of afgerond in de periode na de Babylonische ballingschap. In een situatie van verlangen naar het thuisland en het leven te midden van andere culturen en religies was er een groep mensen die de behoefte had om zich te onderscheiden van de anderen. Dat deden ze door hun eigen geschiedenis te (her)vertellen en op te schrijven. Waarschijnlijk bouwden ze daarbij voort op een al bestaande traditie van teksten, maar hun verhaal werd beïnvloed door de ervaring van ballingschap. 

In deze situatie van ballingschap is het niet zo vreemd dat het verhaal van de exodus – een wonderbaarlijke redding uit de slavernij van Egypte – een belangrijke (al dan niet historische) gebeurtenis werd om naar te verwijzen. Het is een verhaal van gevangenschap en bevrijding en van het einde van onderdrukking, en dat verhaal kreeg een centrale plaats in het verhaal van Israël. 

Een belangrijke vraag in de literatuur van dit Israël was: wie hoort erbij en wie niet? Wanneer mag je jezelf een Jood noemen? Drie belangrijke criteria die we tegenkomen in bijvoorbeeld Ezra en Nehemia zijn: etnische wortels, de ervaring van ballingschap en het geloof in JHWH. In Ezra komen we concrete voorbeelden tegen van hoe de Judese identiteit beschermd en zelfs gezuiverd wordt. Zie bijvoorbeeld Ezra 4:3:

Zerubbabel en Jesua en de andere familiehoofden van Israël antwoorden hun [tegenstanders van Juda en Benjamin]: ‘Wij mogen niet samen met u een tempel bouwen voor onze God. Wij alleen zullen die bouwen voor de HEER, de God van Israël, want alleen aan ons heeft Cyrus, de koning van Perzië, deze opdracht verstrekt’ (NBV 2004).

In Ezra 9 en 10 lezen we dat de aangetrouwde buitenlandse vrouwen weggestuurd worden uit de Judese gemeenschap. De gemeenschap moest puur blijven, en daarom konden deze vrouwen er geen plaats in hebben. 

Collectief geheugen

In sociologische theorieën wordt uitgelegd waarom een dergelijke zuivering en afbakening van een gemeenschap zo belangrijk is om het voortbestaan ervan te beschermen. Yael Zerubavel beschrijft het belang van een collectief geheugen in dit proces, en dat is precies wat we in veel teksten van het Oude Testament zien gebeuren. Het gaat om een herinterpretatie van de geschiedenis, en wel op zo’n manier dat de eigen identiteit apart wordt gezet en wordt benadrukt. 

De verhalen over de uittocht uit Egypte hebben op die manier gefunctioneerd; maar zo functioneerden de verhalen van een massale terugkomst uit Babylon in Ezra en Nehemia ook. Processen van verandering in het verleden worden uitgedrukt in één gemythologiseerd punt in de geschiedenis en krijgen een symbolische functie in het collectieve geheugen. Zo resulteert het zoeken naar de eigen identiteit van Israël als vanzelf in de uitsluiting van de anderen.

Toch is dit niet het enige geluid dat we horen in de boeken van het Oude Testament. Geheel tegen de verwachting in lezen we soms ook verhalen waarin de ander met open armen wordt ontvangen, of zelfs een centrale rol in de gemeenschap krijgt! Drie van deze verhalen heb ik bestudeerd en ik vat mijn bevindingen hieronder kort samen. 

Drie verhalen

Eric de Saussure, ‘Wegvoering naar Babylon’, 1968

Rachab

In het boek Jozua lezen we van de inname van het land Kanaän door de Israëlieten. Een belangrijke sleutel in deze onderneming is de stad Jericho. Jozua stuurt twee spionnen vooruit om deze sterke stad te gaan verkennen. Zij worden daar opgevangen door Rachab, een prostituee die de mannen onderdak biedt en een grote rol krijgt in het verhaal van de verovering van Jericho. 

Deze Rachab (in het Hebreeuws is er een woordspeling met zowel haar beroep als met het woord ‘opening, toegang’) wordt voor Israël de opening tot de stad. Zij laat de mannen weten dat de inwoners van Jericho bang zijn voor de Israëlieten en hun God, en spreekt zelfs een geloofsbelijdenis uit die bijna woordelijk overeenkomt met die van Israël in Deuteronomium 4:39: JHWH is de God boven in de hemelen en beneden op de aarde. 

Als de koning van Jericho ontdekt dat er spionnen in de stad zijn, helpt Rachab ze ontsnappen. In ruil daarvoor beloven de spionnen Rachab en haar familie te sparen, en dat gebeurt inderdaad in Jozua 7. Rachabs leven wordt niet alleen gespaard; na een periode van afzondering mogen zij en haar familie zelfs te midden van het volk Israël leven (Jozua 6:22-25). Rachab komt zelfs terug in het geslachtsregister van Jezus in Mattheüs 1:5. 

Dit wordt extra bijzonder in het licht van de behandeling van de ongehoorzame Israëliet Achan. Het volk Israël krijgt de opdracht om Jericho te veroveren, te vernietigen en niets buit te maken omdat de ban op de stad rust (Jozua 6:15-19). Als Achan deze opdracht negeert, roept hij Gods woede over zich heen en wordt hij gestenigd door het volk (Jozua 7:25-26). 

In het contrast tussen de verhalen van Achan en Rachab zien we dat het criterium voor insluiting of uitsluiting in het boek van Jozua niet puur op basis van etniciteit en voorouders gebeurt.

Ruth

Een ander voorbeeld van een warm welkom voor de vreemdeling is het verhaal van Ruth. Ruth is de schoondochter van de Israëlitische Naomi en is zelf een Moabitische. Bij dat woord gaan alle alarmbellen rinkelen, want daarover lezen we in Deuteronomium 23:4 het volgende:

Hetzelfde geldt voor de Ammonieten en Moabieten: nooit ofte nimmer zullen ze tot de dienst van de HEER worden toegelaten (NBV 2004).

Ondanks haar Moabitische afkomst is Ruth na het overlijden van haar man welkom in het land van Naomi. Ze komt te werken op het veld van Boaz, een familielid van Naomi, en wordt ten slotte zelfs zijn vrouw. 

Het deel uitmaken van het volk Israël is in het boek Ruth iets anders dan etniciteit. Dat motief begint al in hoofdstuk 1, als Ruth tegen Naomi zegt: jouw volk is mijn volk. Deze uitspraak wordt meerdere keren bevestigd; eerst door de landheer Boaz en later door de vrouwen van Israël. Ruth neemt een belangrijke plaats in in de geschiedenis van Israël, omdat zij door haar zoon Obed een voorouder van koning David wordt. 

Dat is een spannend gegeven, te meer omdat het boek Ruth naar alle waarschijnlijkheid jonger is dan het boek Ezra, waarin de Moabitische vrouwen van de Israëlieten worden teruggestuurd naar hun thuisland. Dat zou betekenen dat het boek Ruth in gesprek, of zelfs in discussie gaat met andere bijbelpassages over vreemdelingen. Het gaat in Ruth niet om het beschermen van de zuiverheid van het volk, maar om een goede behandeling van – en door! – de vreemdeling.

Jona

Het verhaal van Jona werkt anders dan de twee hierboven besproken verhalen. In Jona is het niet zo dat een vreemdeling te gast is bij Israël (het woord Israël wordt niet eens genoemd), maar is de situatie juist andersom: een profeet van JHWH gaat naar de heidenen. Toch heb ik ervoor gekozen om dit verhaal op te nemen in mijn onderzoek naar de omgang met vreemdelingen in het Oude Testament, omdat het hier in de thematiek van het boek wel om draait. 

Jona moet Ninevé gaan vertellen dat de stad over veertig dagen omgekeerd zal worden. Zijn boodschap heeft effect, want de koning en het volk bekeren zich en tonen berouw over hun wandaden. In het boek Jona worden we als lezers als het ware uitgenodigd om te sympathiseren met het heidense Ninevé en juist níet met de profeet van God. Zo wordt de vreemdeling in het boek Jona de protagonist en de profeet de antagonist. De genade van God blijft in Jona niet beperkt tot zijn eigen volk; de heidense stad krijgt een tweede kans. En het gaat niet om zomaar een stad, want Ninevé symboliseert in het Oude Testament het geweld van Assyrië tegen Israël. 

Andere verhalen

Rembrandt Harmenszoon van Rijn, ‘Jona biddend voor de muren van Ninevé’, ca. 1655

Er zijn in het Oude Testament meer voorbeelden van verhalen waar mensen van buiten Israël God ontmoeten of zijn dienaars worden genoemd. Zo zijn er de verhalen van Naäman, de bevelhebber van het Aramese leger, die de hulp van de profeet Elisa inschakelt en geneest van zijn melaatsheid (2 Koningen 5); de waarzegger Bileam, die door God wordt ingeschakeld als profeet (Numeri 22-24), Melchisedek, de koning van Salem, die over Abraham profeteert namens JHWH (Genesis 14); en Cyrus, de koning van de Meden en Perzen, die de gezalfde van JHWH wordt genoemd (Jesaja 45). In de Psalmen worden de volken Gods dienaren genoemd (Psalm 67, 86 en 117). 

Ook een belangrijke tekst – die we hier niet uitvoerig kunnen behandelen – over het thema van vreemdelingen en de rol van Israël is Genesis 12:3: ‘door jou [Abraham] zullen alle volken van de aarde worden gezegend.’ (Ik geef hier mijn eigen vertaling, omdat de bedoeling van dit vers mijns inziens in de NBV van 2004 niet goed naar voren komt.)

Contrast

Het blijft een gegeven dat die andere, ‘exclusieve’ teksten er ook zijn in het Oude Testament en dat ze soms misschien zelfs de hoofdtoon voeren. In Deuteronomium en in Ezra en Nehemia ligt de focus heel duidelijk op Israël als Gods heilige volk, en dat moet heilig en zuiver blijven. Maar binnen het Oude Testament is hier discussie over. Beide geluiden mogen en moeten gehoord worden.

Het Oude Testament vertelt in eerste instantie het verhaal van God en zijn volk Israël. De verhalen van Rachab, Ruth en Jona vertellen het verhaal van God en de mensheid. Ze leggen uit dat Israël geen gesloten, maar een open en groeiende gemeenschap moet zijn. Zo wordt Israël er steeds aan herinnerd: ook wij waren ooit vreemdelingen, dus laten we de vreemdeling liefdevol behandelen.

Literatuur

Masterscriptie: ‘We were strangers once: on the impact of the stories of Rahab, Ruth and Jonah on our understanding of the boundaries of the Israelite community in the Hebrew Bible’, Amsterdam, juni 2015. Supervisor: Prof.dr. J. Dubbink, Ccsupervisor: dr. C. Karrer-Grube 

— Noortje Blokhuis rondde in 2015 haar researchmaster Religious Studies & Theology af aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij werkt nu als wetenschappelijk medewerker Vertalen bij het Nederlands Bijbelgenootschap in Haarlem.