De dienst der genezing
in instellingen van gezondheidszorg 

Het christelijk geloof heeft van meet aan een genezende functie gehad. Jezus heeft meer mensen genezen dan vergeven. De apostelen hebben, in het spoor van hun Meester, de verkondiging van het evangelie en de heling van zieken als een onlosmakelijke twee-eenheid bijeengehouden.

Zeker tot en met Augustinus heeft het gebed om genezing deel uitgemaakt van de christelijke levenspraktijk. Middeleeuwse lijdensmystiek, reformatorische gerichtheid op ‘het Woord alleen’, een calvinistische berusting in Gods voorzienig handelen, en een door de Verlichting gevoede dominantie van de ratio hebben in de westerse wereld de openheid voor het genezende werk van de Geest vervolgens steeds verder ingedamd. Met de opkomst van de geneeskunde hebben de dokter en de priester/dominee ieder hun eigen historisch gegroeide territoir afgebakend: de dokter richtte zich (als vanouds) op het lichaam, de priester/dominee beperkte zich tot de geest. Instituutspastoraat professionaliseerde zich aldus tot ‘geestelijke verzorging’, met weliswaar openheid voor de menselijke psyche, maar met een blijvende terughoudendheid naar het lichaam toe.

In dit artikel ga ik eerst terug naar de bron en schets ik hoe het christelijk genezend handelen ooit begonnen is (een bijbels-theologische schets van de plaats en functie van genezing). Vervolgens beschrijf ik hoe op een achteraf gezien belangrijk kruispunt in de tijd de in de loop der geschiedenis grotendeels verloren gegane genezende functie van het christelijk geloof binnen een institutionele context hervat werd (Burrswood). Daarna bespreek ik hoe een dergelijk herstel van de ‘dienst der genezing’ kan botsen met het veelal gesloten wereldbeeld van geneeskundigen (een pleidooi voor complementariteit), om ten slotte aan te geven hoe deze dienst zijn rechtmatige plaats zou kunnen terugkrijgen in Nederlandse instellingen van gezondheidszorg (implementatie in de Nederlandse situatie).

Genezing: een bijbels-theologische schets

Reeds in het Oude Testament wordt een leven uit geloof in verband gebracht met gezondheid en genezing. In de Thora wordt een relatie gelegd tussen het gehoorzaam onderhouden van het Sinaï-verbond en het gevrijwaard blijven van ziekte en zeer (Ex. 15:26; Deut. 7:12,15). Wanneer in de donkerheid van de ballingschap dit verbond door menselijke schuld dreigt te stranden, kondigen de profeten aan dat de vastgelopen liefdesverhouding tussen Jahweh en zijn volk met de sluiting van een nieuw verbond wordt losgetrokken: onvoorwaardelijke vergeving en de komst van de Geest (Jer. 31:31v; Ez. 36:24v) creëren nieuwe kansen; een in elk opzicht geheeld bestaan komt in zicht (Jes. 35; Ez. 47). 

De inauguratie van dit nieuwe verbond (Luc. 22:20) of, anders gezegd, de komst van Gods Koninkrijk (Mat. 3:2; 4:17) in Jezus Messias brengt conform de profetische verwachting naast vergeving genezing met zich mee. In navolging van hun Meester krijgen Jezus’ leerlingen de opdracht het nabijgekomen Koninkrijk te prediken en in het krachtenveld van de Geest datzelfde Koninkrijk in tekens van genezing en bevrijding zichtbaar te maken (Luc. 9; 10). 

Reeds in de dagen van Jezus en diens leerlingen genezen niet allen. Dat heeft niet slechts te maken met het ongeloof van omstanders (Marc. 6:5v) of medewerkers (Mat. 17:19v), maar meer nog met de bijbelse nadruk op (de verkondiging van) het herstel van de verhouding met God (Marc. 1:34-38). Bovendien speelt de basale nieuwtestamentische spanning tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’ in de komst van Gods heil een belangrijke rol: zolang er nog gebeden wordt ‘uw Koninkrijk kome’ (Mat. 6:10), en God nog niet ‘alles in allen’ is (1 Kor. 15:28), blijft genezing het tekenkarakter van de voorlopigheid behouden.

Genezing staat in dienst van de verkondiging, maar komt in het Nieuwe Testament ook los daarvan voor. Primair functioneert zij in een evangelisatorische context, waar ze im- of expliciet (vgl. Joh. 5:14) gekoppeld wordt aan de oproep tot omkeer, opdat men ontkomt aan het naderende oordeel (Mat. 11:20v) en deel krijgt aan het heil van het Koninkrijk (waarvan het wonder teken en voorlopige realisatie wil zijn). Secundair vindt zij plaats in een kerkelijke setting, waarin de oproep tot omkeer meer naar de achtergrond verdwijnt en de nadruk komt te liggen op het tastbare heil, dat binnen de geloofsgemeenschap als een genade van Godswege geschonken wordt op gebed en zalving van de oudsten (Jak. 5:13v) of door inzet van de charismata van medegelovigen (1 Kor. 12:9v, 28).

Burrswood

De ‘dienst der genezing’ die, gepraktiseerd in gehoorzaamheid aan en gerichtheid op de bijbelse gegevens, in de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling nog vanzelfsprekend deel uitmaakt van het kerkelijk handelen, wordt in de westerse wereld in de loop der tijd door verschillende factoren steeds verder ingedamd.

Aan het begin van de twintigste eeuw tekent zich evenwel op twee fronten een herleving af. Enerzijds ervaren gelovigen, bijeengekomen in Los Angeles om te bidden om de komst van de Geest, dat verloren gewaande geestesgaven (inclusief genezende gaven) nog steeds geschonken worden (‘Azusa Street Revival’, 1906: het begin van de Pinksterbeweging). Anderzijds groeit in de Anglicaanse Kerk een hernieuwd besef van de noodzaak de dienst der genezing pastoraal en liturgisch te herintegreren in het kerkelijk handelen (1904: oprichting ‘Guild of Health’ voor medici en geestelijken; 1905: oprichting ‘Divine Healing Mission’; 1924: aanbeveling ‘ministry of healing’ door anglicaanse bisschoppen; 1927: verschijning ‘Proposed Book of Common Prayer’ met liturgische teksten).

Binnen de laatste herleving kan het werk van de Londense Dorothy Kerin (1889-1963) geplaatst worden. In 1912 zelf wonderlijk genezen van haar sterfbed1 wijdt zij haar herstelde leven aan haar zieke medemensen, die zij in door haar opgerichte verpleeghuizen verzorgen en behandelen laat door een staf van verpleegkundigen, medici en (anglicaanse) pastores. Haar laatste verpleeghuis (later ziekenhuis) is Burrswood, een landelijk gelegen medisch centrum in de buurt van het Zuid-Engelse Tunbridge Wells.

Het is op deze plek dat het genezend handelen van de christelijke geloofsgemeenschap een hernieuwde, institutionele, inbedding heeft gevonden, die tot op de dag van vandaag voortduurt. Het huidige Burrswood, dat zich ‘A Christian hospital and place of healing’ noemt, is een niet-chirurgisch ziekenhuis dat raakvlakken vertoont met een verpleeghuis en een psychiatrisch centrum. In de stijl van Kerin werken genees- en verpleegkunde, fysiotherapie, psychotherapie en pastoraat er samen in een sterk overlappende vorm van interdisciplinariteit, vanuit een persoonlijke gerichtheid op Christus van de medewerkers, en met een houding van bewuste liefde voor de patiënten en bewoners, in wie Christus gediend wordt. In de kerk op het ziekenhuisterrein, de anglicaanse ‘Church of Christ the Healer’ vinden, aanvullend op het reguliere medische en paramedische handelen, regelmatig diensten van gebed en handoplegging plaats. Aan deze diensten nemen naast pastores ook stafleden uit de andere disciplines en vrijwilligers deel, die met de kerkgangers en overige betrokkenen een zelfstandige geloofsgemeenschap met een sterk pastoraal karakter vormen. 

Het veldonderzoek dat ik ter plekke verrichtte maakt duidelijk dat de grote mate aan welbevinden die Burrswoods ‘gasten’ ervaren in verband moet worden gebracht met de christocentrische omgeving, met ervaren persoonlijke attentie, met de aandacht voor de ‘hele mens’ in de interdisciplinaire wijze van werken, en met de niet-klinische entourage van het in- en exterieur, waarin stilte en schoonheid een belangrijke plaats innemen. Tot Burrswoods karakteristieke wijze van zijn behoort bovendien – in lijn met het genuanceerde beeld dat het Nieuwe Testament van genezing geeft – openheid voor het mysterie van niet-weggenomen lijden, als tegengif tegen een simplistische genezingstheologie. Heel deze ‘cocktail’ mist zijn uitwerking niet. Naast innerlijk bemoediging of herstel, en verlichting of genezing van aandoeningen en kwalen worden bij tijd en wijle bijzondere genezingen gerapporteerd.

Pleidooi voor complementariteit

Het functioneren van Burrswood geeft aan hoe de christelijke dienst der genezing opnieuw zijn plaats kan krijgen in het handelen van de geloofsgemeenschap binnen een institutionele setting, zonder zich – als gevolg van een zelfgenoegzaam medisch denken, een pastoraal zelfverstaan dat het zicht op de eigen wortels is kwijtgeraakt, of een combinatie van beide – in relatie tot de reguliere geneeskunde als inferieur te laten devalueren en buiten bedrijf te laten stellen. Willen dienst der genezing en geneeskundig handelen vruchtbaar kunnen samenwerken tot welzijn van de zieke, dan dienen enerzijds pastores hun koudwatervrees voor het helend werk van de Geest af te leggen, maar anderzijds (para)medici open te staan voor wegen die als aanvulling kunnen gelden op het succesvolle genezende werk van de westerse geneeskunde. 

Toen ik jaren geleden in het Academisch Ziekenhuis Utrecht een jonge vrouw met een zeer snel om zich heen grijpende vorm van jeugdkanker mocht zalven met olie, als uitdrukking van de dóórwerking van de Geest, die door de gemeente over haar was afgebeden, en niet lang daarna haar bloedwaarden een beeld van intredend herstel te zien gaven, sprak de chef de clinique zijn verbazing over de plaatsvindende wending uit met de woorden: ‘Er moet een verkeerde diagnose zijn gesteld.’ Binnen zijn rationeel-empirische wereldbeeld was voor een wonderlijk ingrijpen van Godswege geen plaats, zodat alleen het aannemen van een foutieve aanvangsdiagnose het totaal onverwachte verloop kon duiden.

Intussen wordt in de moderne westerse wereld een dergelijk gesloten wereldbeeld vanuit verschillende vakgebieden bekritiseerd, en gepleit voor een minder gekokerde of reductionistische wijze van denken.2 In niet-westerse culturen als de Afrikaanse bestaat vanouds meer openheid voor andere geneeswijzen, als aanvulling op het regulier-westers genezend handelen. Volgens de Ghanese pastoraal-theoloog Emmanuel Lartey is in Afrika de moderne westerse geneeskunde niet altijd in staat te voldoen aan de fysieke, psychische, socio-economische, politieke en geestelijke noden van de bewoners van dit werelddeel, zodat meer en meer de roep klinkt tot samenwerking met beoefenaars van inheemse geneeswijzen. Wederzijdse openheid voor respectievelijk het traditioneel Afrikaanse en het westerse mens- en wereldbeeld kan volgens Lartey leiden tot correctie over en weer. Deze openheid impliceert de principiële bereidheid op een niet-veroordelende wijze van een andere cultuur te leren.3 Een dergelijke openheid, zich vertalend in de bereidheid tot complementaire coöperatie, is nodig wil ook in onze westerse wereld de dienst der genezing als helende weg kunnen aanvullen wat ons in de medische wetenschap aan gezondheid en herstel gegeven is.

Implementatie in de Nederlandse situatie

Daarbij mag van de pastor die de dienst der genezing (naast meer reguliere vormen van pastoraat) voorstaat, verwacht worden dat hij/zij zich onthoudt van extreme posities als het eenzijdig wekken van genezingsverwachtingen (triomfalisme), het eenzijdig herleiden van het niet-plaatsvinden van genezing tot ongeloof, en het eenzijdig terugvoeren van ziekte tot zonde of demonische binding (overdemonisering) – posities die geen recht doen aan een genuanceerde bijbelse theologie en die het bidden om genezing niet zonder reden in een kwaad daglicht hebben gesteld. Academische vorming en nascholing en kerkelijke autorisatie zullen, evenals op andere pastorale terreinen, ook bij het praktiseren van de dienst der genezing de kwaliteit van het theologisch denken en het pastorale handelen moeten waarborgen.

Desalniettemin is in de Nederlandse situatie implementatie van de dienst der genezing in het handelen van de Dienst Geestelijke Verzorging geen eenvoudige zaak. In kleinere instellingen4 met een uitgesproken christelijke signatuur is deze invoering makkelijker te realiseren dan in gezondheidskolossen met een algemene achtergrond. 

In een christelijke setting zijn hier en daar in het land min of meer geslaagde initiatieven ontplooid, waarbij binnen de behandeling plaats wordt gemaakt voor het gebed om genezing; ook voor het integreren van voorbede en handoplegging in kerkdiensten of vieringen kan in deze setting soms ruimte gecreëerd worden. 

In grote, algemene instellingen zal de pastor naar bevind van zaken moeten handelen. Gebed, handoplegging en zalving horen bij zijn/haar officiële kerkelijke bagageen mogen ook hier – al zou dat soms met meer verwachting van een handelen van Godswege mogen gebeuren – waar dat passend en nodig lijkt vrijelijk worden toegepast. Dat kan gebeuren in een één-op-één-verhouding aan het ziekbed of in de aanwezigheid van directe naasten, en al dan niet binnen een liturgisch kader. Het betrekken van personeelsleden uit andere disciplines, zoals te Burrswood geschiedt, kan daarbij een welkome verrijking en verdieping betekenen, niet in het minst voor de patiënt, maar is afhankelijk van in de weg van ontmoeting gegroeide openheid tussen de geestelijk verzorger, diens directe collega’s en collega’s uit de (para)medische sector, en van gewonnen vertrouwen van de zijde van het managementteam en de directie. Investering in collegialiteit en interdisciplinariteit kan enerzijds de waardering voor het reguliere medische handelen doen groeien, maar anderzijds de ogen openen voor het bestaansrecht van een heilzame aanvullende weg tot genezing die diep in het christelijk geloof verankerd is. 

Noten

1 H.U. de Vries, Om heil en genezing te vinden. De dienst der genezing en zijn plaats in instellingen van gezondheidszorg, Kampen: Kok, 2006, hoofdstuk 3.

2 Idem500vv.

3 E.Y. Lartey, ‘Two Healing Communities in Africa’, in: E. Lartey, D. Nwachuku en W. Kasonga (eds.), The Church and Healing, Echoes from Africa, African Pastoral Studies, Vol. 2, Frankfurt am Main: Peter Lang, 1994, 37, 42. 

4 Ik denk bij instellingen met name aan ziekenhuizen/medische centra, verpleeghuizen en centra voor psychische en psychiatrische hulpverlening, maar ook valt te denken aan verzorgingshuizen en revalidatiecentra.

5 [1] Dat geldt reeds lang voor de rooms-katholieke pastor, maar te meer sinds het Tweede Vaticaanse Concilie het ‘laatste oliesel’ zijn oorspronkelijke karakter van helend sacrament heeft teruggegeven. Het geldt echter ook voor de protestantse pastor, die in het Dienstboek (deel 2) van de Protestantse Kerk in Nederland (Zoetermeer: Boekencentrum, 2004) een orde van dienst voor de zegening en zalving van zieken krijgt aangereikt (453vv).

— Harmen U. de Vries is wijkpredikant van de Pelgrimskerk (PKN) te Amsterdam-Buitenveldert en zelfstandig onderzoeker. Hij was als geestelijk verzorger verbonden aan verschillende zorginstellingen en van zijn hand verschenen diverse publicaties op dit gebied.