‘Twee keer zo goed zijn om half zo ver te komen’: Interview met Margrietha Reinders 

‘Ik leef in Nederland, ik ben geboren in een veilig land. Wij hebben vrouwenrechten kunnen opbouwen, ook al is dat eigenlijk nog maar sinds twee generaties. In de rest van de wereld worden vrouwen nog zo vaak slecht bejegend. Daar raak ik upset van. Verhalen over groepsverkrachtingen van vrouwen in India, Zuid-Soedan en nu ook in Brazilië. Ik besef heel goed hoe bevoorrecht ik ben.’ 

Dominante theologen

‘Ik ben in 1979 theologie gaan studeren in Groningen, in de nadagen van de hippietijd. Destijds was theologie een politiek geëngageerde studie. Ik maakte al snel kennis met de derdewereldtheologie en de feministische theologie, waar het ging om theologen die nooit eerder hadden meegedaan in het theologische discours. En het ging om vrouwen! Binnen onze kerken, toen de Samen-op-Wegkerken, hadden vrouwen he-le-maal nooit meegedaan. 

Sinds 1968 waren er wel vrouwelijke predikanten, maar het was allemaal nog zo nieuw, laat staan dat vrouwen wetenschappelijk aan theologie deden. Toen ik aan de studie begon was elke docent een man en de theologie werd bepaald door mannen, met een patriarchale manier van kijken en verwoorden. Ook alle dominante theologen die we lazen waren mannen. Riet Bons-Storm was de eerste vrouwelijke hoogleraar; ik zie haar nog komen in Groningen. 

Welbespraakt en slim

Er was daar een vrouwengroep, zo’n vijf, zes vrouwen die met elkaar over de Schrift wilden praten zonder mannen die in elk gesprek domineerden. Wij lazen teksten van Amerikaanse feministes als Rosemary Radford Ruether en Mary Daly. Ook was er de dichteres Maria de Groot. En Dorothee Sölle natuurlijk. 

Zelf was ik bezig met de ervaringskant van de theologie. Ik sprak over de ervaring van het goddelijke en ook over geloof als een proces, in feite het proces van de communicatie tussen God en de mens. Ik ging de Bijbel ook veel meer zien als een resultaat van goddelijke inspiratie en daarbinnen leerde ik God te zien als een scheppende entiteit die zowel man als vrouw kan zijn. 

We hadden in Groningen de leus dat je als vrouw twee keer zo goed moet zijn als een man om half zo ver te komen. Dat was echt zo. Het was voor een vrouw lastig om enig prestige op te bouwen. Je moest behendig, welbespraakt en slim zijn om binnen die kring van mannelijke gezaghebbende theologen een plek te krijgen. Er was erg veel dedain, niet bewust, maar wel aanwezig. Riet Bons-Storm leerde ons op onze strepen te gaan staan, omdat we het anders niet zouden redden. 

Neerbuigend en welwillend

Om op de kansel te kunnen staan heb ik ontzettend moeten vechten, telkens weer. Ik heb veel last gehad van spanningen en angsten en ik heb vaak verzucht: ‘Was ik maar een man!’ 

In de Nassaukerk in Amsterdam liep ik stage en ik bleef er. De vrouwelijke predikant daar, Paula Irik, was voor mij een rolmodel. Ze was kritisch, samenwonend en liet zien hoe je als vrouw in een kerk spraakmakend kunt zijn. In de tien jaar dat ik er gewerkt heb, ging ik deel uitmaken van de kerk met al haar functies. Binnen die structuren bestond veel welwillendheid tegenover jonge vrouwelijke predikanten, maar tegelijkertijd was er altijd sprake van een zekere neerbuigendheid. 

Na tien jaar Nassaukerk ben ik gestopt. In die tijd heb ik drie kinderen gekregen. Dat was heel wat: een dominee met zwangerschapsverlof! Ik dacht dat ik na een paar weken wel weer zou kunnen werken, maar het ging niet. Ik zat een keer bij de vroedvrouw te huilen en zij zei toen: ‘Jij moet nú stoppen met werken, onmiddellijk!’ Ik had het niet door, mijn bestuur had het niet door, maar ik was volkomen uitgeput. Anderhalf jaar ben ik eruit geweest. 

Ik had het idee dat ik er niet meer toe deed, zoals zoveel vrouwen van mijn generatie. Maar tot mijn verrassing werd ik daarna gevraagd om geestelijk verzorger te worden op de kinderafdeling van het VU-ziekenhuis. In die wereld heb ik mijn profiel moeten uitvinden. Ik kwam terecht in het systeem van de medische autoriteit, waar ook weer mannelijke voorbeelden overheersten. Maar ik hield me voortdurend vast aan de overtuiging dat ik er was voor kwetsbare mensen. Zo heb ik mij een plaats kunnen verwerven. 

Kerkelijke presentie

Maar het klimaat veranderde. Van de geestelijk verzorgers werd gevraagd dat ze supervisor werden en zich ook gingen inzetten voor het onderwijs. De aandacht werd verlegd van pastoraat naar onderzoek en onderwijs. Ook dat was een kwestie van prestige. Ik ben weggegaan bij de VU en ook bij de VPSG (stichting voor advies en ondersteuning bij vragen rond seksueel geweld, godsdienst en zingeving) waar ik counselor was. 

Toen werd ik benaderd met de vraag of ik in een onkerkelijke wijk in Amsterdam nieuwe vormen van kerkelijke presentie op wilde zetten. De Nassaukerk wilde proberen in Oud-West aanwezig te zijn, een wijk met dertigduizend inwoners waar de kerk uit verdwenen was. Ik heb ja gezegd, zonder dat ik wist hoe ik het aan moest pakken. 

Helemaal opnieuw beginnen

Ik ben er begonnen met niks. Ik heb er zo mee getobd! De kerk die mij uitzond zag dit pionierswerk als een manier om haar kader te versterken. Algauw zag ik dat dit niet tot de mogelijkheden behoorde. Ik moest met die mensen aan totaal nieuwe vormen van gemeenschap gaan werken, zonder dat de moederkerk daarvan zou kunnen profiteren. Die hele kerk met haar traditie, gebaren, rituelen, theologie en vocabulaire achter me laten en helemaal opnieuw beginnen, met een nieuw idioom en ook beelden die aansloten bij de mensen in die wijk. 

Ik heb toen hulp gezocht bij mensen die al eerder gepionierd hadden. Dat waren nota bene de kleine kerken. Die zijn er ook in Amsterdam! Daar had ik tot dan toe nooit bij stil gestaan, ze bestonden voor mij niet. Ik heb het dan over de christelijk-, de vrijgemaakt-, de Nederlands- en de oud-gereformeerden en de gereformeerde-gemeentemensen. En dan heb je nog de pinkstergemeenten, de evangelische gemeenten en de baptisten. 

Zij hadden al veel eerder het initiatief genomen om gemeenten te stichten. Er was Via Nova van de Christelijke Gereformeerde Kerken en je had Stroom van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Dan was er nog Berea van de Pinksterkerken, er waren verschillende baptistengroepen en ook de pinksterkerk van de migranten, een heel ander soort kerk! En dan was er ook altijd nog het Leger des Heils, dat ook alles wist van gemeentestichting, net als de zusters van Moeder Teresa. Ik heb ze allemaal bezocht, eindeloos vaak. 

Nieuw perspectief

Er ging een nieuwe wereld voor mij open. Dit is het, dacht ik. Geloven is niet een kwestie van goed agenderen en programmeren. Geloven is God ontmoeten, Hem tegenkomen in je leven, in je eigen ziel. God ontmoeten kun je alleen als je niets meer met voorbedachte rade doet. En dat maakte ik dus mee in de pioniersbeweging van de kleine kerken. Zo ben ik anders gaan denken. Het gaf mij veel moed en een nieuw perspectief. 

Natuurlijk, ik was in Amsterdam de enige vrouw op het pionierserf van de kleine kerken. Het was een mannenwereld. Men zat daar met de Schriftkritiek nog zo’n vijftig jaar terug in de tijd. De man is de baas, daar stonden ze volledig achter. Maar ik heb me vanaf het allereerste begin ontzettend welkom gevoeld. Ze vonden het geweldig dat ik als vrouwelijke gemeentestichter in hun kring deelnam. Ik kon bij hen geen voorganger zijn, maar ik kreeg alle respect. 

Binnen de internationale gemeentestichtingsbeweging zie ik trouwens wel steeds meer vrouwen die leidersrollen hebben. Dit jaar was het voor het eerst dat twee vrouwen een workshop gaven. Er is steeds meer mogelijk. Ik moet nogal eens denken aan de beginnende kerk van twintig eeuwen geleden. Volgens mij was dat dezelfde situatie als nu, met vrouwen als gezaghebbende mensen. Pas later in de geschiedenis werden de vrouwen als voorganger terzijde geschoven. 

Verlossen van eenzijdigheid

De Heilige Geest is echt aan het werk! Ik zie hoe allerlei kerken tot elkaar komen. De vrijzinnige kerk van hoogopgeleiden komt steeds meer in contact met de kleine kerken, ook met de migrantenkerken. Mensen leren zoveel van elkaar. Bij de een is het begrip van de Geest en de afhankelijkheid van Gods genade verdwenen en bij de ander is er nog een hele weg te gaan om te verstaan wat God nú met mensen wil. Dat staat namelijk los van theologische doctrines. We kunnen elkaar helpen om elkaars tradities aan te vullen en zelfs te corrigeren, we kunnen elkaar verlossen van eenzijdigheden. 

Geestelijk leiderschap

Het kán. Ik ervaar dat het echt mogelijk is om in de stad Amsterdam en in deze wereld een gemeenschap te stichten en liefde te beleven. Als er iets lukt, dan is dit het: kleine pluriforme gemeenschapjes van niet meer dan vijftig mensen, ergens in een woonwijk. Daar wordt zichtbaar dat God omziet naar mensen die door hun medemensen uitgekotst zijn. In die gemeenschappen gaat het dus ook helemaal niet om man- of vrouw-zijn. Het gaat daar om geestelijk leiderschap, iemand die leidt en geleid wil worden. Dat is oerchristelijk. Wat een mooie opdracht!’ 

— Aart Mak is predikant, werkzaam bij Radio Bloemendaal en redactielid van TussenRuimte.