Kerk en koloniaal onrecht: kunnen we ontdekken waar we systemen van ongelijkheid in stand houden?

Berdine van den Toren-Lekkerkerker

OPINIE De excuses van Rutte voor het slavernijverleden stellen ook kerken en zendingsorganisaties voor vragen: Durven wij het aan om de relaties met onze partners in andere landen te bevragen op recht, gelijkwaardigheid en wederkerigheid?

Vorige week sprak onze minister-president Rutte excuses uit namens de Nederlandse overheid voor het kwaad van het Nederlandse slavernijverleden. Het is goed dat het historische onrecht wordt benoemd, dat er een zekere bereidheid is het kwaad onder ogen te zien. Verschillende nazaten van tot slaaf gemaakten vertelden dat ze deze woorden hebben ervaren als een erkenning van hun pijn en zelfs van hun eigenheid en zijn. Dit is belangrijk. 

Wie stond centraal?

Maar: Wie mag besluiten wanneer en waar deze woorden gesproken kunnen worden? Waarom was er die haast? Waarom leek het zo moeilijk om in het proces naar de excuses samen te werken met de mensen om wie het werkelijk gaat? Wat en wie stonden centraal? Of om het heel scherp te zeggen: Zijn deze woorden gesproken ter erkenning van de mensen die hebben geleden onder de slavernij, ten dienste van hun nazaten die nu nog lijden vanwege deze erfenis en de daaruit voortvloeiende en voortgaande ongelijkheid? Of zijn de woorden gesproken om het eigen geweten te sussen en het nu achter ons te laten? Of beide?

Actuele vragen

Ook voor kerken en zendingsorganisaties zijn dit actuele vragen. In 2013 bracht de Raad van Kerken in Nederland een verklaring uit over de betrokkenheid van afzonderlijke kerkleden en kerken bij het in stand houden en legitimeren van slavenhandel. Binnen de Nederlandse Zendingsraad zijn wij het afgelopen jaar met vergelijkbare vragen bezig geweest met het oog op de missionaire relaties binnen de wereldkerk van vandaag, op zoek naar wederkerigheid en gelijkheid.  

Koloniaal onrecht

Deze vragen kregen extra gewicht in een gesprek met Anthony Reddie, docent theologie aan de Universiteit van Oxford (Regent’s Park College) en zelf een nazaat van tot slaaf gemaakten. Hij vertelde over zijn onderzoek naar de relatie van zending en slavernij voor de voormalige London Missionary Society. Volgens hem kan de verkondiging van het evangelie in een koloniale realiteit nooit los worden gezien van het koloniale onrecht. Verkondiging vindt dan plaats in een relatie van ongelijkheid en zelfs van raciaal gefundeerd onrecht. Voor Reddie ontkracht dit echter niet het belang van de verkondiging van het evangelie. 

Juist het evangelie heeft de kracht tot bevrijding van de mens in heel zijn wezen; geestelijk, materieel én sociaal-structureel. Maar de context van ongelijkheid en onderdrukking weerspreekt regelmatig deze bevrijdende kracht van het Evangelie. Daarom pleit hij er ook voor om zending te ontdoen van zijn romantische trekjes. Juist zó kan de zending bevrijd worden van de historische last en kan werkelijke wederzijdsheid en partnerschap in de missionaire relaties mogelijk gemaakt worden, ten dienste van de voortgang van het Evangelie.

Radicaal discipelschap

Een open vraag voor hem blijft waarom het voor sommige westerse christenen zo moeilijk is om de voortgaande ongelijkheid te herkennen en erkennen. Waarom blijft het zo moeilijk de culturele ander te ontmoeten als een gelijkwaardige broeder of zuster? Zijn voorzichtige antwoord is ‘discipelschap’ of het gebrek eraan. Hij spreekt dan niet slechts van een discipelschap van solidariteit vanuit superioriteit, waarin de sterke de zwakke te hulp komt en ondersteunt. Het gaat wat hem betreft om een radicaal discipelschap, waarin de gedeelde menselijkheid herkend en erkend wordt. Als leden van het ene lichaam van Christus zijn wij allen broers en zussen. 

Dat betekent dat wij allen leven van Gods liefde en genade en voor en met elkaar opstaan voor gerechtigheid. En in Gods volmaakte liefde is geen plaats voor angst, ook niet voor angst voor de ander, maar is er empathie en compassie. Reddie geeft aan dat het om karakter gaat en vraagt: ‘Durven we de ander lief te hebben als onszelf, werkelijk broer en zus te zijn, lid van de ene familie?’

Waarom blijft het moeilijk de ander te ontmoeten als gelijkwaardige broeder of zuster?

Dit radicale discipelschap kan niet slechts mooie woorden spreken. Peter Cruchley, directeur van de Commission on World Mission and Evangelism van de Wereldraad van Kerken, spreekt over veranderend discipelschap, over excuses, verootmoediging en herstel. Woorden en daden die leiden tot een nieuwe manier van leven en een nieuw getuigenis van de liefde van God.

Complexe relatie

Net zoals de relatie tussen de moderne zending en de geschiedenis van slavernij en kolonialisme een complexe relatie was en is, zal ook het herinneren van deze erfenis van onrecht en het uitspreken van excuses complex zijn, met zowel een oprecht verlangen naar recht als een zoeken naar nieuwe wegen. Dit geldt zowel voor de Nederlandse staat, als voor de kerk en zendingsorganisaties. 

Misschien is het vanuit missionair perspectief wel het belangrijkst dat we ons realiseren dat slavernij en ongelijkheid verankerd waren in structuren en systemen en dat nu nog steeds zijn. Maar ook dat die structuren en systemen door mensen gemaakt zijn en dat het mensen zijn die hieronder lijden of hiervan profiteren. Het gaat om mensen zoals wij.

Vooroordelen

Dat brengt mij bij de uitdaging voor kerken en zendingsorganisaties: durven wij het aan om de relaties met onze partners in andere landen werkelijk te bevragen op recht, gelijkwaardigheid en wederkerigheid? Durven we onszelf onder de loep te nemen en onze vooroordelen in de ogen te zien? Kunnen we ontdekken waar wij ongewild en onbewust deze vooroordelen, en zo ook de structuren en systemen van ongelijkheid, in stand houden? 

Wat betekent dit voor de relaties, de projecten, de communicatie en fondsenwerving? Of, om met Anthony Reddie te spreken, wat betekent het een discipel van Christus te zijn en als leerlingen samen te leven met onze broers en zussen in de wereld? Hoe kunnen wij samen een getuigenis zijn van het goede nieuws in Christus?

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 27 december 2022